Uit de op de voorgaande bladzijden afgedrukte geboorte akte blijkt, dat de toen opgerichte centrale organisatie van het Nederlandse film- en bioscoopbedrijf, die later uit zou groeien tot een alle takken omvattende bedrijfs organisatie, uit de dwang der omstandigheden is ont staan. De jonge vereniging, die zich voorlopig consti tueerde onder de naam „Bond van Exploitanten van Ne- derlandsche Bioscope Theaters", moest terstond de strijd aanbinden tegen onverstand en wanbegrip en de moei lijkheden, weïke men te overwinnen had, waren zowel van externe als interne aard. Naar buiten was het inderdaad, zoals de eerste Voor zitter formuleerde, het verzet tegen een „woekerende zucht om den bioscoop te bestrijden", welke zucht culmi neerde in alle mogelijke soorten verordeningen, die de ontwikkeling van het filmwezen belemmerden en soms zelfs onmogelijk dreigden te maken. Er zit iets merkwaar digs in de onverholen tegenzin, die soms in openlijke haat verkeerde, van bepaalde vertegenwoordigers uit de overheids- en de beter gesitueerde kringen van die dagen, een tegenzin, waarvoor men volgens de huidige geschied schrijvers geen verklaring kan vinden in het minder hoge peil van de cinematografie in die tijd. Een symptoom van deze houding i— waarvan practisch alle moderne sludiewerken over de filmeconomie gewag maken was het streven om de vermakelijkheidsbelas- ting met betrekking tot het bioscoopbezoek te hanteren zoals men de accijns op de sterke drank hanteerde, dat wil zeggen om het bioscoopbezoek van de ontspanning zoekende arbeider zoveel mogelijk te beperken. Maar naast dit alles waren er moeilijkheden van interne aard te overwinnen. Reeds in het eerste jaarverslag wor den de leden aangespoord tot de strijd tegen onbehoor lijke reclame en al spoedig werd voor het eerst met succes de sanctie van boycot toegepast tegen de verkeerde el menten in het bedrijf, die van orde en regel niet wild. weten. e- en Terecht kon een latere Bondsvoorzitter, de heer D. Ham burger, zelf een van de oprichters, bij gelegenheid van het tienjarig bestaan van de Bond ten aanzien van deze beginperiode opmerken: „Welke vernederingen, misken ningen en onbillijkheden hebben wij ons al niet moeten laten aanleunen. Individueel kon men niets uitrichten, dus moest er gezamenlijk worden opgetreden". En „gezamenlijk"^ wilde op dat tijdstip, toen bovenstaan de „jubileumfoto" van bestuursleden en arbiters gemaakt werd, zeggen: bioscoopexploitanten èn filmverhuurders tezamen. Laatstgenoemden waren namelijk na de reorga nisatievergadering van t8 Juli iQ2i toegetreden tot de op die datum als „Nederlandsche Bioscoop-Bond" her doopte organisatie. Door deze samenwerking kon al spoedig een der hoek stenen worden gelegd, waarop het organisatorisch bestel van het Nederlandse filmbedrijf is opgetrokken: het in- 18 stellen van de „Commissie van Geschillen" op 2 Augus tus 1923, waarmede de arbitrale rechtspraak definitief haar intrede deed in de Bond. Duizenden geschillen heeft deze Commissie beslecht, terwijl de later ingestelde beroepinstantie, de „Raad van Beroep" honderden be roepzaken heeft behandeld. Reeds in die dagen kwamen de eerste „Bondsvoonvaar- den tot stand, welke de grondslag hebben gelegd voor het zakelijke verkeer tussen de leden, een regeling, na de oorlog op belangrijke punten gecompleteerd, welke nog steeds de bewondering van buitenlandse organisaties afdwingt. Nog in 1923 was de Bedrijfsafdeling Eilmverhuurders op gericht, zodat ook de distributeurs zich zoals met de provinciale en plaatselijke afdelingen van exploitanten hel geval was in eigen kring konden beraden over de specifieke vraagstukken, welke met de import en verhuur van films samenhangen.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1958 | | pagina 20