Zwitserland Filmartikel in de grondwet tus 1926 vertoonde Warner Brothers haar eerste film met muzikale begeleiding en geluidseffecten, „D o n J u a n", in het Manhattan Opera House in New York City. Aanvankelijk was het filmbedrijf er nog niet van over tuigd, dat er in dit „snufje" toekomst zat, maar het publiek toonde een zo duidelijke voorkeur voor de reeks van korte films met muzikale begeleiding, welke Warner Brothers in een snel tempo uitbracht, dat ook de andere grote maatschappijen de koppen bij elkaar staken. Niet zonder aarzeling, want de moeilijkheden waren groot: enorme investeringen waren noodzakelijk, nieuwe geluids dichte studio's, nieuwe apparaturen voor studio en bio scoop en in het bijzonder een totaal andere techniek, welke zowel het aantrekken van nieuwe groepen kunste naars als technici noodzakelijk maakte. Maar terwijl deze beraadslagingen nog in volle gang waren presenteerde Warner Brothers op 6 October 1927 de eerste film met geluid èn dialoog, „The Jazz S i n g e r", welke een daverend succes werd en daarmede had de geluidsfilm het pleit gewonnen. De gebroeders Sam was op de vooravond van het succes van de geluidsfilm overleden bleven bij elkaar tot Juli 1956 met Harry als hoofd van de maatschappij. In dat jaar deed laatstgenoemde het merendeel van zijn aandelen over om zich terug te trekken uit het filmbedrijf. Jack L. werd toen de grootste aandeelhouder en de presi dent van de maatschappij, welke in 1953 op grond van de antitrustwet, de zogenaamde Sherman Act, haar bioscoop park had moeten afstoten en zich sindsdien uitsluitend op de productie en distributie van film heeft toegelegd. Na enige jaren van discussiëren is in de Zwitserse grondwet door middel van een referendum, dat op Zondag 6 Juli werd gehouden, een filmartikel opgenomen. Het was zeker geen vraagstuk, dat een grote indruk op de brede lagen van de bevolking maakte nog niet de helft van de stemgerechtigden is opgekomen maar er is over dit onderwerp zó lang en zó heftig gediscussieerd, dat het filmbedrijf niet ten onrechte een zucht van verlich ting heeft geslaakt toen het eindelijk werd aangenomen. Waarom? Omdat door de invoeging van dit artikel in de grondwet in beginsel een deel van de plaatselijke bemoei zucht met en bevoegdheid ten aanzien van het filmbedrijf wordt opgeheven. De Bond heeft thans de bevoegdheid om onderscheiden zaken centraal te regelen, zoals film- invoer, distributie en toelating van bedrijven. Deze be voegdheid was sedert 1938 feitelijk vervat in een zoge naamde noodregeling, welke met het oog op de toen bestaande situatie penetratiepogingen van het Duitse nationaal-socialistisch staatsfilmbedrijf in het leven was geroepen en in 1960 zou expireren. Men heeft de afgelopen maanden weliswaar in ellen lange artikelen gewaagd van de strijd tegen overmachtige buitenlandse invloeden in het kader van de „geestelijke landsverdediging", maar gezien de huidige internationale marktsituatie welke uiteraard sterk verschilt van die van twintig jaar geleden is deze leus nogal verouderd en klinkt weinig overtuigend. Veeleer hebben nauwelijks verholen nationalistische motieven hier een rol gespeeld, want de belangrijkste bevoegdheid welke de centrale Bondsregering in veler ogen gekregen heeft is het recht om door wetten of besluiten de filmproductie te bevor deren, met name de speelfilmindustrie en het Zwitserse filmjournaal, dat zonder belangrijke subsidies niet kan blijven bestaan. Zoals reeds opgemerkt was het Zwitserse filmbedrijf vóór opneming van het artikel in de grondwet, omdat het daarin al is dit door het bedrijf nergens met zoveel woorden verklaard een begin ziet van het onttrekken van het filmbedrijf aan de locale sfeer van de kantons en een beslissende stap in de richting van een centrale regeling van de vraagstukken, welke verband houden met de film. Het is echter veelbetekenend, dat de voornaamste steen des aanstoots voor het filmbedrijf, namelijk de rege ling van de censuur, onder de wettelijke bevoegdheid van de kantons blijft ressorteren. Het is een in de filmwereld welbekend feit, dat ieder van de twee en twintig kantons van de Zwitserse Bonds staat er een eigen filmcensuur op nahoudt en op zijn eigen wijze interpreteert wat al dan niet in strijd is met de openbare orde en goede zeden. Hoewel er al enige decennia een stroming bestaat ten gunste van een centrale filmkeuring op meer moderne leest, is het daartoe nog nimmer gekomen omdat ieder kanton zich met jaloerse argwaan zijn vrijhied van handelen op dit punt reserveert. Dat betekent in de practijk, dat een film die in de „vrije" Zwitserse Bondsstaat circuleert in feite twee en twintig maal gecensureerd moet worden (enkele kantons censure ren gezamenlijk), waarbij men er zich wel rekenschap van dient te geven, dat hier in onderscheiden gevallen geen sprake is van een keuring op toelaatbaarheid in de meer moderne en verlichte zin van het woord, maar van een politiecensuur, die de spreekwoordelijke benepen heid van de Pruissische censuur onder Bismarck nog in de schaduw stelt. Het eigenaardige is, dat men ten aanzien van revue, variété en operette een totaal andere houding aanneemt. Er zijn kantons waar personen onder achttien jaar geen enkele film mogen zien, maar wel elke toneel voorstelling, revue of operette mogen bezoeken. Van tijd tot tijd vlammen de discussies in de kantonnale raden over dit onderwerp voor een tijdlang op, meestal naar aanleiding van een bijzonder ruiterstukje dat door een of andere censor is uitgehaald, maar alles blijft zoals het is. Daar komt nog bij, dat de Zwitserse televisie zich van al die kantonnale grenzen niets aantrekt en rustig films vertoont, welke in onderscheiden kantons niet wor den toegelaten, tot grote ergernis van het gemuilkorfde filmwezen. Ieder, die ook maar iets van het moeilijke en ondank bare werk van de filmkeuring afweet, beseft hoe gevaarlijk het is om het politionele apparaat met een zo delicate taak te belasten. Dit is door de Züricher Dr. Alf red Cattani onlangs op niet onvermakelijke wijze aangetoond in zijn boek „Licht und Schatten 150 Jahre Kantonspolizei Zürich". Hij citeert onder meer een ambtelijk document, waarin „de uitschakeling van de zogenaamde Chaplin- Films" wordt geëist „die in de regel minderwaardige en aanstootgevende voorstellingen (Schundfilme) blijken te zijn". Het woord „Schundfilme" staat er in het oorspron kelijke document inderdaad nog eens tussen haakjes achter ter verduidelijking. 35

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1958 | | pagina 36