Twintig jaar langer
Velen hebben reeds beschreven en zullen nog beschrijven de mijlpalen, die van 1816 tot 1895, vanaf
de uitvinding van de fotografie door Nicéphore Nièpce tot de eerste publieke vertoning van de film in het
Grand Café aan de Boulevard des Capucines te Parijs, kenmerkend zijn geweest voor de schepping van het
instrument, dat met beelden speelt, de camera.
De filmhistoricus Georges Sadoul heeft deze periode kort en krachtig samengevat, in de opmerking, dat
de uitvinding van de film het ontmoetingspunt vormt van drie wegen van onderzoek, namelijk: weergave van
beelden, synthese van beweging en vertoning van levende beelden,
Nièpce en Daguerre op het gebied van de fotografie, de Belg Plateau, de opticien Duboscq, de medicus
Marey, de Oostenrijker von Uchatius en Demeny, medewerker van Marey, op het gebied van het levende
beeld, de Amerikanen Edison en Eastman dank zij hun onderzoekingen betreffende een soepele en door
zichtige rolfilm zij allen schiepen, het materiaal dat de gebroeders Lumière zou dienen voor de constructie
van hun „Cinématographe"de Brit R. W. Paul voor zijn „Animatograph", en de Duitser Max Skladanowsky
voor zijn „Bioskop"
De meesten van deze uitvinders geloofden niet in hun uitvinding. Zij bemerkten, zoals bijvoorbeeld de
gebroeders Lumière, slechts het documentaire aspect van hun apparatuur totdat Georges Méliès zijn door
hemzelf geperfectionneerde camera leerde gebruiken, niet voor het vastleggen of copiëren van het leven,
maar om goocheltoeren te vertonen en daarbij het essentiële van de techniek ontdekte, die de grammatica
van de cinematografische vormgeving kan worden genoemd.
Dit was de eerste aanloop, gevolgd door vele stormachtige jaren van ontwikkeling, waarin de film zich
door verschillende patent-oorlogen en een wereldoorlog heen worstelde om tegen het einde der twintiger
jaren een zó eigen specifieke uitdrukkingsvorm van grote suggestieve kracht te bereiken, dat zij bestemd
scheen een volmaakte vorm van expressie te worden, indienhet kleine, maar hinderlijke, nog bestaande
gebrek van verklarende tussentitels op den duur niet haar ondergang zou betekenen.
Door de opkomst van de sprekende film werden de met geduld verworven, waarden opnieuw in het
geding gebracht en deze artistieke crisis was bijzonder scherp. Een tijdlang hernam het verfilmde toneel,
zoals dit in de periode vóór de eerste wereldoorlog het geval geweest was, zijn rechten, maar een nieuweling
in de filmerij zou de situatie redden: de draaiboekschrijver.
De kleurenfilm begon intussen langzaam tot ontwikkeling te komen. Al is het streven naar kleur in de
film zo oud als de film zelf, de ontwikkeling daarvan vergde heel wat meer tijd dan die van de toepassing
van het geluid in de film en het duurde tientallen van jaren voordat bevredigende resultaten konden worden
bereikt.
Maar nauwelijks hadden kunstenaars van naam aangetoond welk een verrijking een verantwoorde toe
passing van kleuren voor de film kan betekenen of er diende zich weer een nieuwe technische ontwikkeling
aan, een streven naar grotere diepte in en breedte van het beeld, welks grondslagen reeds in de dagen vooraf
gaande aan de komst van de geluidsfilm waren gelegd. En ook deze ontwikkeling stelt de filmers weer voor
nieuwe kunstzinnige problemen, welker oplossing zij eerst zullen vinden naarmate zij de nieuw gecreëerde
technische mogelijkheden op een kunstzinnig verantwoorde wijze weten te benutten.
En zo treedt de film ons nu, na meer dan zestig jaar, dat is twintig jaar langer dan onze bedrijfs
organisatie bestaat, tegemoet als een ons door haar veelheid en verscheidenheid van vormen altijd weer
boeiende verschijning, een nog jeugdige, soms wat onbezonnen, Tiende Muze, die ons steeds weer nieuwe
facetten van haar lichtend wezen vermag te tonen, maar wier grootste aantrekkelijkheid en levenskracht ligt
in haar universeel karakter. Het is haar universaliteit, welke dagelijks over de gehele wereld een ontspanning
zoekend publiek van alle rangen en standen in het instituut bioscoop verenigt en welke allen, die zich in haar
dienst hebben gesteld, samenbindt.
C. S. Roem slaan in de jaargangen van „Film" en in de jaarverslagen
van de Nederlandsche Bioscoop-Bond of de naam Boem
35 jaar in het filmbedrijf springt in het oog en steeds weer in verband met de ver
vulling van op de voorgrond tredende organisatorische
r» <V7 t i l j r c d jj i functies. Er zijn er slechts weinigen, die kunnen bogen op
Op 27 Juli ï.l. heeft de heer C b. Boem de dag her- J 5T r
j ..c k ij j. een zo lange en zo vruchtbare activiteit in het INeder-
dacht. waarop hii viif en twintig ïaar geleden directeur b
j mi r-i c u d Vu' -t a landse filmwezen, niet in de laatste plaats op orgamsa-
werd van de JN.V. rilmtabnek Frotilti en vijt en dertig
jaar werkzaam is in het Nederlandse film- en bioscoop-
bedrijf. Voor een figuur als de heer Boem wil dit tevens In 1931, toen de heer Boem onder meer mede-exploi-
zeggenbijna even zovele jaren van activiteit op bedrijfs- tant was van een bioscoop te Botterdam, benoemde de
organisatorisch gebied. Men behoeft slechts een blik te Afdeling Botterdam hem in haar bestuur en koos hem een
*6