Geluidsajtastinrichting (Philips) voor films voorzien van optische geluidsregistratie. zou uithouden kwamen uit Amerika en Duitsland de films, welke van een geluidsband waren voorzien, waar door de narigheden van synchroniteit. zoekraken of ver wisselen van platen en wat dies meer zij, in één klap waren opgeheven. De geluidskoppen met hun aanpassing aan de versterkers deden hun intrede in de cabine en wel gelukkig nog voordat de experimenten met de toen reeds gepropageerde bij de film behorende stereofonische gra- mofoonplaten, schade van betekenis hadden kunnen aan richten. Daarna gebeurde er zeer geruime tijd niets bijzonders. Van ongeveer 1930 tot 1953 bepaalde men zich tot per- fectionnering en consolidatie van de cabine-inrichting. De projectie-apparatuur met toebehoren werd steeds beter uitgevoerd en daardoor bedrij f szekerder en er verschenen ettelijke typen en merken projectoren en hulpapparaten op de markt, die evenwel in principe steeds aan elkaar gelijk waren en bleven. Wel waren inmiddels verschillende soorten kleurenfilms gekomen en gegaan en had men gewerkt met projectoren, waarvan de vlinders waren voorzien van gekleurde door zichtige schijven in de open ruimten, waarmede eveneens een zeker kleureffect bij zwart/wit films kon worden be reikt. Pas toen na 1932 met het Technicolor-procédé bruikbare resultaten werden verkregen nam de vertoning Geluidsajtastinrichting (Philips) voor films voorzien van magneti sche geluidsregistratie (4 sporen). van kleurenfilms belangrijke vormen aan en was het voor de operateur zaak met dit bijzonder kostbare materiaal extra voorzichtig om te gaan. Verder kwam in deze periode nog de stereoscopische projectie die overigens al zeer lang bekend was tot practische ontwikkeling. Men gebruikte daarbij in de jaren 19371940 de bekende rood en groen gekleurde brilletjes en beperkte zich tot korte films in het sensationele genre. Op de films was een rood en groen beeld over elkaar ge drukt en er was dus voor de projectie slechts één projector nodig. Anders werd dit na de tweede wereldoorlog toen in 1952 de 3D-film verscheen, zijnde eveneens een stereosco- pisch procédé, waarbij echter de beide zogenaamde deel- beelden op afzonderlijke filmbanden waren vastgelegd. Door polarisatie van het projectielicht in twee verschillen de richtingen en het gebruik van speciale brillen met voor elk oog een verschillend geplaatst polarisatie-filter kregen de ogen van het publiek beide beelden, die over elkaar heen werden geprojecteerd, afzonderlijk te zien en ontstond de bekende, dikwijls zeer frappante, dieptewerking. Voor wat betreft de cabine was het nu weer zaak de synchroniteit tussen beide projectoren te bewaren. Beide afzonderlijke beelden moesten namelijk precies gelijk geprojecteerd worden om het gewenste diepte-effect te bereiken. Er verschenen dientengevolge constructies in de cabines, waarbij beide projectoren met doorlopende assen aan elkaar waren gekoppeld teneinde de gelijkloop te waar borgen of men nam zijn toevlucht tot de zogenaamde elec- trische assen in welk geval de synchroniteit via afzonder lijke hulpmotoren werd verkregen. Voor de projectie vensters werden polarisatiefilters aangebracht en de ope rateur moest met een polarisatiebril gewapend de goede gang van zaken voortdurend en nauwlettend in het oog houden. Het systeem was namelijk uitermate critisch en de kleinste onregelmatigheid kon de voorstelling volledig bederven, waarvan dan de brillen veelal de schuld kregen. Ook dit nieuwtje was mede daardoor slechts een kort leven beschoren. De eisen, die het publiek niet alleen voor wat betreft comfort maar ook aan de beeld- en geluidskwaliteit ge leidelijk was gaan stellen, stegen met het voortschrijden van de techniek en dit leidde ertoe, dat de cabine niet langer het vergeten hoekje in de bioscoop was, doch inte gendeel in de moderne of gemoderniseerde bedrijven een belangrijke plaats ging innemen, omdat daarvan de tech nische perfectie van de voorstelling grotendeels afhan kelijk was. De in de loop van de jaren in verschillende Europese landen en ook in Amerika uitgevonden nieuwe systemen, waarbij met breder filmmateriaal en grotere beelden, of met meer dan twee projectoren moest worden gewerkt, hadden ons land steeds vrijwel onberoerd gelaten. Na 1953 kwam daarin echter plotseling verandering. De Amerikaanse filmindustrie haalde onder invloed van de aldaar snel om zich heengrijpende concurrentie van de televisie in recordtempo een aantal gewijzigde projectie systemen uit de oude doos en voegde daar nog een gewij zigd geluidsregistratiesysteem aan toe. De aandrang in de richting van het grotere beeld, die tot dan toe slechts incidenteel had plaatsgevonden, nam ditmaal een dusdanig geconcentreerde vorm aan, dat de bioscoopondernemers overal ter wereld daarvoor, zij het dikwijls na de nodige aarzeling, moesten zwichten en het grote beeld veroverde in enkele jaren een vaste plaats. 40

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1958 | | pagina 40