De Minister antwoordt
Verdere opbouw van de opleiding
nodigde apparatuur en verdere technische uitrusting ook
nog wat moet behelpen. Het laat zich evenwel aanzien,
dat daar geleidelijk aan verbetering in kan worden aan
gebracht.
Als deze vakopleiding eenmaal en men hoopt dat dit
op korte termijn zal zijn zijn bestaansmogelijkheid zal
hebben bewezen, hoopt men ook van andere zijde, met
name van die van de Overheid, op subsidie te mogen
rekenen.
Met hetzelfde optimisme, waarmede het Nederlands
Filminstituut gestart is, werkt het ook nu al aan de plan
nen en de realisering van een verdere uitbouw. Ten eerste
geldt dat de tweede afdeling in de sector van de film
productie, de afdeling Camera en montage, waarmede
men liefst in October 1959 al een begin zou willen maken.
Daarnaast wordt gedacht aan een of twee gespeciali
seerde opleidingen op het gebied van de geluidstechniek
en de laboratoriumtechniek, welke zich misschien in de
vorm van niet zo uitgebreide avondcursussen laten
verwezenlijken.
Door het contact, dat het Nederlands Filminstituut zal
onderhouden met de buitenlandse filmvakscholen, hoopt
men deze opleiding up-to-date en efficiënt te houden en
er wordt naar gestreefd, dat zij mettertijd, althans in
kwalitatief opzicht, met de beste buitenlandse filmaca
demies zal kunnen wedijveren.
Prof. Idenburg besloot dit overzicht van de plannen op
het gebied van de vakopleiding met de opmerking, dat al
dit optimisme niet blind mag maken voor de vele moei
lijkheden die men te overwinnen zal hebben, zowel van
technische, financiële als van onderwijskundige aard. De
Raad van Beheer voelt zich echter verzekerd van de
blijvende steun en belangstelling van de zijde van het
filmbedrijf.
Het Nederlands Filminstituut heeft nog maar kort ge
leden zijn tiende verjaardag gevierd. Dat het nu al weel
een nieuwe mijlpaal bereikt heeft door een zo belangrijke
activiteit op zijn werkprogramma te nemen, moge ge
tuigen van zijn vitaliteit en zijn idealisme, zijn begrip
ook voor het grote belang dat een goede filmvakopleiding
kan hebben voor de ontplooiing van een eigen Neder
landse filmcultuur.
Spreker richtte zich vervolgens tot de Voorzitter van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond. de heer Joh. Miedema. en
betuigde zijn erkentelijkheid voor de voortdurende steun
en de waardering, welke het Instituut bij haar arbeid van
de zijde van deze organisatie ondervindt, inzonderheid
ook in de Raad van Beheer van het Instituut, en gaf uiting
aan de hoop, dat deze vruchtbare samenwerking ook in de
toekomst bestendigd moge blijven. Spreker richtte ook
onder de bijval van de aanwezigen een woord van dank
aan de stafleden van het Instituut, Dr. J. M. L. Peters
en diens medewerkers, voor hun ijver en toewijding.
De heer Joh. Miedema dankte hierop Prof. Idenburg
voor diens waarderende woorden en het advies van het
filmbedrijf. Het verheugde de Bondsvoorzitter zeer, dat
er voor deze vakopleiding zulk een grote belangstelling
bestaat, wat enerzijds bewijst, dat er aan een dergelijke
opleiding een grote behoefte is en anderzijds de over
tuiging sterkt, dat men met deze cursussen op de goede
weg is. Spreker spoorde het Instituut aan voort te gaan
op de ingeslagen weg. daarbij de verzekering gevende,
dat deze instelling bij haar moeilijke arbeid niet alleen
op de sympathie, maar ook op de steun en de medewerking
van het bedrijf zou kunnen rekenen.
Deze woorden werden met een hartelijk applaus be
loond, waarna docenten en cursisten in een ongedwongen
.samenzijn gelegenheid kregen om nader met elkaar kennis
te maken, voorzover dit al niet reeds tijdens de lesuren
was geschied.
Met het starten van deze cursussen heeft het Nederlands
Filminstituut een begin van uitvoering gegeven aan een
project, welks verwezenlijking voor de toekomstige ont
wikkeling van het Nederlandse filmwezen, en in het
bijzonder van de Nederlandse filmproductie, van grote
betekenis zou kunnen worden. Het is een verre van ge
makkelijke taak, welke het Instituut daarmede op zijn
schouders heeft genomen, maar het begin is er en men
mag met reden hopen, dat deze cursussen zich zullen
ontwikkelen tot een essentiële bijdrage in de theoretische
en practische wetenschap, welke men dient de verwerven
bij de beoefening van het filmvak.
In het Voorlopig Verslag over het begrotingshoofdstuk
van Onderwijs. Kunsten en Wetenschappen werd door de
leden van de Tweede Kamer onder meer de vraag gesteld:
.,Kan de Minister nader aangeven op welke gronden
hij de vooruitzichten met betrekking tot de Nederlandse
speelfilm bevredigend kan noemen?"'
In zijn Memorie van Antwoord dd. 15 November j.1.
heeft de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschap
pen, Z.E. Mr. J. Cals, deze vraag als volgt beantwoord:
..De ondergetekende heeft de vooruitzichten met betrek
king tot de Nederlandse speelfilm op de volgende gronden
bemoedigend genoemd.
In de eerste plaats is er door de Stichting van het Pro
ductiefonds voor Nederlandse Films, zoals dezerzijds ver
wacht werd, een zekere continuïteit in de Nederlandse
filmproductie tot stand gekomen.
In de tweede plaats is bij de vervaardiging van Neder
landse speelfilms de medewerking ingeroepen van een
aantal Nederlandse kunstenaars, wier capaciteiten de beste
beloften inhielden voor een productie op behoorlijk
niveau. Zo werden bij de laatste films op het gebied van
regie, camera, scenario, draaiboek, en muziek bekende
Nederlandse kunstenaars aangetrokken, terwijl ook de
productieleiding in zeer ervaren handen werd gelegd.
De recente vertoningen van films als ..Dorp aan de
rivier" en ..Fanfare" hebben naar het oordeel van de on
dergetekende bewezen, dat zijn gematigd optimisme ge
rechtvaardigd is."
39