direct economisch belang, die het uitbou wen van de vereniging van bioscooponder nemers alleen tot die van een alle gele dingen van het film- en bioscoopbedrijf omvattende organisatie bevorderden, maar het gemeenschappelijk streven om het be drijf op een hoger plan te brengen was toch wel het meest karakteristieke. Het is niet gemakkelijk om, nu er na al die jaren zoveel is veranderd, zich voor te stellen, hoeveel hinderpalen dat streven destijds in de weg werden gelegd. Het moge waar zijn, dat ook toen reeds grote bevol kingsgroepen door trouw bioscoopbezoek hun verknochtheid aan de zevende kunst manifesteerden, het is evenzeer een feit, dat de overheid en het overgrote deel der intellectuele wereld alleen maar oog had den voor wat genoemd werd „de morele en maatschappelijke gevaren van de bio scoop". Uit die mentaliteit kwamen de maatregelen naar voren, die de ontwikke ling van het bedrijf hevig belemmerden, zoals plaatselijke censuur, jeugdverbod en abnormale vermakelijkheidsbelasting. Ver wonderlijk is, dat onze bedrijfsgenoten zich toenmaals door al deze morele druk nim mer hebben laten ontmoedigen, maar daar entegen met elan strijd hebben gevoerd, vaak met groot succes, al kon niet alles bereikt worden, wat men zo vurig had na gestreefd. Zo is de vermakelijkheidsbelasting vóór 1940 weliswaar tot dragelijke proporties teruggebracht, maar in de jaren 1948 en volgende, toen deze belasting weer tot 35% en hoger werd opgeschroefd, moest de oude strijd opnieuw en onder de nieuwe omstandigheden met geheel andere middelen worden opgenomen, waarbij na verloop van jaren andermaal belang rijke resultaten werden bereikt, zij het dat nog lang niet in alle gemeenten een eind is gekomen aan de voor ons zo grievende achterstelling op belastinggebied. Maar het streven naar een hoger plan bracht ook intern grote veranderingen te weeg. Het begon eigenlijk met de geleide lijke verwijdering van elementen, die het bedrijf naar beneden haalden. Toenmaals had de taak van het Hoofdbestuur, in de Statuten omschreven als de zorg voor de waardigheid van het Nederlandse film- en bioscoopbedrijf, nog een geheel andere, veel dreigender betekenis dan thans. Ontwikkeling van de Bond§arbitrage Verder werd de filmhandel op tweeërlei manier in betere banen geleid, n.1. ener zijds door een zorgvuldige omschrijving van de wederzijdse verplicbtingen van ver huurders en huurders van films in de vorm van de Bondsvoorwaarden met als pièce de résistance het systeem der con tante betaling, anderzijds door de instel ling van een arbitrage instituut, eerst al leen een Commissie van Geschillen, latei- voltooid met een Raad van Beroep. Er is alle reden op dit moment nog even onze gedachten te laten gaan over de belang rijke plaats, die de arbitrage in onze or ganisatie inneemt. Van de drie peilers, waarop de Bond steunt, n.1. de wetgevende lichamen, zijnde de algemene ledenverga dering en de Ledenraad met het Hoofd bestuur als initiërend, stimulerend en uit voerend orgaan, de Commissie Nieuwe Zaken, belast met het vestigingsbeleid en het arbitrage instituut, belast met de be- drijfsrechtspraak, is de laatste misschien wel in de eerste plaats de door iedereen in het bedrijf als onaantastbaar geaccepteerde instantie. Door een volstrekt objectieve en deskundige behandeling der duizenden ge schillen heeft het arbitrage instituut in de bijna veertig jaar van zijn bestaan in de filmwereld een rechtlijnige handelsmoraal opgebouwd en gehandhaafd, die in de in ternationale filmhandel uniek is. Een mtikwaardige ervaring is voor ieder, die het werk van de Commissie van Geschillen of de Raad van Beroep van nabij heeft meegemaakt steeds weer, dat de colleges weliswaar zijn samengesteld uit bioscoop ondernemers en filmverhuurders respectie velijk filmfabrikanten of producenten, maar dat zij als arbiters steeds zo homo geen oordelen over allerlei kwesties, waar een buitenstaander felle tegenstellingen tussen de vertegenwoordigers van de beide bedrijfsgroepen zou verwachten. Twee factoren hebben de Bondsarbitrage sterk en invloedrijk gemaakt, namelijk tc:i eerste de openbaarheid der zittingen met de publicatie der vonnissen en ten tweede de snelle en afdoende uitvoering der von- ussen door het toepassen van de boycot- sanctie. Van de talrijke figuren, die in de veertig jaar van het bestaan de Bioscoop-Bond groot hebben gemaakt, wil ik hierbij met eerbied gedenken de drie grote pioniers. Loet C. Barnstijn, D. Hamburger Jr. en Willy Mullens. Ook past het ons te geden ken de heer A. de Hoop, de eerste Bonds directeur, die in de jaren tussen 1925 en 1940 het Bondsapparaat heeft opgebouwd. De moeiiyke naoorlogse jaren En dan moet ik met weemoed gedenken de man, die in de moeilijke naoorlogse jaren met zoveel geest en wijs beleid onze organisatie heeft geleid, de heer M. Vermin. Toen de Bond na de oorlog als een phoenix uit zijn as verrees, wachtte het Hoofdbestuur en de andere Bondscolleges de zware taak om leiding te geven aan het herstel van het film- en bioscoopbedrijf, dat in een chaotische toestand verkeerde. Materieel was er aan alles gebrek; er wa ren te weinig films, de projectie-appara- turen waren versleten of door de bezetter geroofd, talrijke bioscopen waren ver woest, een der beide studio's was bij een bombardement vernietigd, van de andere waren slechts de kale muren en het dak overgebleven. Vrijwel onmiddellijk werden zij, die tijdens de bezettingsjaren de zijde van de bezetter hadden gekozen het waren er betrekkelijk weinig uit de or ganisatie en het bedrijf verwijderd. Op het gebied van de filmdistributie werden diep-ingrijpende maatregelen ge nomen om een zo goed mogelijke versprei ding van de schaarse films te verzekeren. Aangezien het normale vervoer van films per trein niet mogelijk was, werd er een eigen vervoerdienst uit de grond ge stampt, waardoor iedere bioscoop in het hele land op tijd zijn filmprogramma in huis kreeg. De overheid vertrouwde de Bond het helieer van de noodzakelijke deviezen toe, zodat de inkoop van films uit het buiten land geleidelijk weer op gang kon worden gebracht. Het ov«rleg met de verschillende rijks- Imreaux verschafte althans de meest nood zakelijke apparatuur, onderdelen, koolspit- sen en onbelicht filmmateriaal voor de filmproductie. Denk echter niet, dat het proces van de wederopbouw van ons bedrijf zonder schokken of strijd is verlopen. Reeds vóór de bevrijding bereikten het Hoofdbestuur alarmerende berichten over maatregelen, die de Regering in Londen had uitgewerkt om het gehele film- en bioscoopbedrijf afhankelijk te stellen van een regeringsbureau, dat door het verlenen of weigeren van vergunningen de gehele filmimport en filmdistributie mitsgaders de bioscoopexploitatie zou controleren. Tegen dit stelsel neergelegd in het be sluit E84 nam het Hoofdbestuur onmiddel lijk zeer krachtig stelling. De spits werd afgebeten dooi- de leden-fiimverhuurdeis, die practisch vijl jaar lang geheel uitge- De heer G. J. Milius te Hoogezand, een der drie nieuwe ereleden van de Bond, te kent de presentielijst vóór de aanvang der vergadering.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1958 | | pagina 6