Toepassing van artikel 15 dep Statuten
daargelaten of het wel tot de competentie van het Bureau behoort
zulk een waarschuwing te geven aan dit alles niets vermag te
veranderen, daar de overtreding, waarvoor de straf is opgelegd,
in feite reeds had plaats gevonden toen Fox zonder plaatsing op
de Lijst van Geen Bezwaar aan te vragen de overeenkomst in
kwestie afsloot;
dat derhalve het ingestelde hoger beroep ongegrond moet wor
den geacht.
o
De Ledenraad van de Nederlandsche Bioscoop-Bond,
beschikkende krachtens artikel 31 der Statuten en artikel 29 B
van het Algemeen Bondsreglement op het hoger beroep, ingesteld
door de N.V. Haghefilm, gevestigd te 's-Gravenhage bij request
d.d. 1 December 1958 van haar raadsman Mr. J. van Schaik te
Amsterdam tegen de beslissing van het Hoofdbestuur, gedateerd
14 November 1958, waarbij aan de N.V. Haghefilm de straf van
waarschuwing als bedoeld in artikel 15 der Statuten is opgelegd,
heeft in zijn vergadering van 6 Januari 1959 besloten de beslis
sing waarvan beroep te vernietigen,
zulks op grond van de volgende overwegingen:
dat Haghefilm tegen de beslissing van het Hoofdbestuur in
hoofdzaak de volgende grieven heeft aangevoerd:
a) het Hoofdbestuur is ten onrechte van de stelling uitgegaan, dat
nu de N.V. Netherlands Fox Film Corporation (verder te noe
men: Fox) niet in het Bedrijfsregister staat ingeschreven voor
de exploitatie van de bedrijfstak, als bedoeld in artikel 2 B e
van het Algemeen Bedrijfsreglement (d.i. het verhuren aan
bioscopen van Nederlandse journaalfilms) en wel voor de be
drijfstak bedoeld in artikel 2 B d (d.i. het verhuren aan bios
copen van buitenlandse journaalfilms), Haghefilm door gebruik
te maken van de diensten van een vertegenwoordiger van Fox
te dezen aanzien een verbinding tussen Haghefilm en Fox
heeft geschapen, welke de scheiding tussen die beide bedrijfs
takken volkomen frustreert en dat Haghefilm daardoor in
strijd zou hebben gehandeld met het algemeen bedrijfsbelang;
het Hoofdbestuur heeft echter uit het oog verloren, dat er in
feite generlei binding tussen Haghefilm en Fox aangaande de
exploitatie van het journaal „Spiegel van Nederland" bestaat;
Fox kan geen enkele invloed uitoefenen op de condities die
door Haghefilm worden gesteld; de vertegenwoordiger van
Fox, van wiens diensten Haghefilm heeft gebruik gemaakt, is
voor wat de verhuur van het Nederlandse journaal betreft
uitsluitend rekenschap en verantwoording verschuldigd jegens
Haghefilm; bedoelde vertegenwoordiger heeft van Haghefilm
én Fox de uitdrukkelijke instructie ontvangen, dat door hem
geen „koppelverhuur" mocht worden bedreven;
b) In het Algemeen Bedrijfsreglement kan geen bepaling worden
aangewezen, krachtens welke het aan filmverhuurkantoren, die
voor verschillende bedrijfstakken zijn ingeschreven, verboden is
bij de acquisitie van elkanders personeel gebruik te maken,
zodat het Hoofdbestuur ten onrechte aan Haghefilm het recht
ontzegt om gebruik te blijven maken van de diensten van de
vertegenwoordiger van Fox;
dat bij de beoordeling van de onderhavige aangelegenheid de
door Haghefilm in 1957 tegenover het Hoofdbestuur afgelegde
verklaring, namelijk dat zij slechts zeer tijdelijk van de diensten
van de Fox-vertegenwoordiger zou gebruik maken, een rol van
betekenis heeft gespeeld, omdat Haghefilm desondanks de relatie
met deze vertegenwoordiger heeft voortgezet zonder hieromtrent
het Hoofdbestuur te raadplegen of althans daarvan aan dit Col
lege kennis te geven;
dat Haghefilm hiermede niet alleen tekort is geschoten in hct-
geen tegen het Hoofdbestuur betamelijk is, maar bovendien de in
druk heeft gevestigd, dat er een nauwe verbinding zou bestaan
tussen Haghefilm en Fox ten aanzien van het Nederlands jour
naal, welke indruk nog is versterkt door een ter kennis van hel
Hoofdbestuur gebrachte brief van een Haagse bioscooponderne
ming, waarin de opzegging van andere journaals werd gemoti
veerd met de noodzaak om het Fox-journaal en „het daarbij be
horend Hollands journaal" te contracteren wegens de belangrijk
heid van de relatie met Fox, hoewel deze onderneming later heeft
ontkend, dat er sprake zou zijn geweest van koppelverhuur bij
het verhuren van het journaal „Spiegel van Nederland"; zij het
dat wel gebleken is, dat de directeur van Fox en niet zijn ver
tegenwoordiger betrokken is geweest bij de verhuur van dit jour
naal aan voornoemde bioscooponderneming;
dat de Raad echter niet de indruk heeft gekregen, dat er tus
sen Haghefilm en Fox ten aanzien van de exploitatie van het
journaal „Spiegel van Nederland" bindingen bestaan, zoals Haghe
film trouwens nadrukkelijk heeft ontkend;
dat in ieder geval in de overwegingen, welke aan de beslissing
van het Hoofdbestuur ten grondslag liggen, niet het bewijs van
het bestaan van zulke bindingen ligt opgesloten;
dat de Raad overigens de grieven van Haghefilm in hoofdzaak
gegrond acht, aangezien het gebruik maken van de diensten van
een vertegenwoordiger van Fox niet betekent, dat Fox nu ook
het journaal van Haghefilm verhuurt;
dat er derhalve van een frustrering van de reglementaire schei
ding van de bedrijfstakken voor de verhuur van Nederlandse
journaalfilms en die van buitenlandse journaalfilms niet gespro
ken kan worden;
dat naar de mening van de Raad aan Haghefilm niet het recht
kan worden ontzegd van de diensten van een vertegenwoordiger
van Fox voor de verhuur van haar Nederlands journaal gebruik
te maken, mits uiteraard deze vertegenwoordiger een scherp on
derscheid handhaaft tussen de zaken die hij voor zijn principaal-
Haghefilm en die voor zijn principaal-Fox hanteert en daarbij
zelfs de schijn vermijdt, dat deze zaken op welke wijze ook aan
elkaar verbonden zouden kunnen zijn;
dat uit het vorenstaande volgt, dat de straf van waarschuwing
niet gehandhaafd kan blijven.
Het Hoofdbestuur van de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft
op grond van artikel 15 der Statuten voor zijn vergadering van
10 Februari 1959 opgeroepen de Firma Grand Theatre te Gro
ningen, exploitante van de gelijknamige bioscoop aldaar, ter zake
van het feit:
dat zij door de film „Mon üncle" in strijd met de Bio
scoopwet in een andere samenstelling te doen vertonen, dan
waarin zij door de Centrale Commissie voor de Filmkeuring
ter vertoning is toegelaten, een handeling heeft verricht
die in ernstige mate strijdig is met de algemene belangen en
de waardigheid van het Nederlandse film- en bioscoop
bedrijf.
Het Hoofdbestuur heeft besloten baar de straf van boete als be
doeld bij dit artikel op te leggen ten bedrage van 100,en
deze straf te publiceren.
Deze beslissing is genomen op grond van de overwegingen:
dat de Firma Grand Theatre in het door haar geëxploiteerde
Grand Theatre te Groningen in het tijdvak van 19 December 1958
tot 9 Januari 1959 voorstellingen heeft gegeven met de film „Mon
Oncle"
dat de Firma blijkens berichten in de plaatselijke pers en een
klacht, welke de Centrale Commissie voor de Filmkeuring bij het
Hoofdbestuur heeft ingediend, deze film in een andere samenstel
ling heeft doen vertonen, dan waarin zij door deze Commissie voor
vertoning in ons land is toegelaten, waarmede zij de Bioscoopwet
heeft overtreden
dat deze handelwijze niet in overeenstemming is te achten niet
de algemene belangen en de waardigheid van het Nederlandse
film- en bioscoopbedrijf, weshalve zij voor verhoor op grond van
artikel 15 der Statuten is opgeroepen;
dat de Firma bij dit verhoor, hetwelk op 10 Februari 1959 heelt
plaats gevonden, heeft aangevoerd:
dat zij omstreeks de jaarwisseling de uitgebreide jaaroverzichten
van de Nederlandse en buitenlandse fihnjournaals in haar pro
gramma moest opnemen, waardooi- dit meer tijd zou gaan kosten
dan voordien bij vertoning der gebruikelijke film journaals;
dat de voorstellingen, die mede door de geldinzameling in haar
theater ten bate van het Bio-Vacantieoord met voorafgaande ver
toning van een desbetreffend propagandafilmpje en de lengte van
de hoofdfilm toch al meer tijd in beslag namen dan normaal, nog
belangrijk langer zouden gaan duren door de vertoning der be
wuste jaaroverzichten;
dat zij weliswaar de aanvangstijden der voorstellingen had kun
nen wijzigen, maar hiervan verwarring duchtte bij het publiek,
dat aan de usantiële tijden gewend is
dat zij onder deze omstandigheden tot het ongaarne genomen
besluit was gekomen de voorstellingen iets te bekorten door in het
begin van de film een coupure aan te brengen, met dien verstande
dat de vertoning van de verkorte versie zich heeft beperkt tot de
Nieuwjaarsdag en het aansluitende weekeinde van Vrijdag 2, Za
terdag 3 en Zondag 4 Januari, dagen waarop het drukke bezoek
de lengte der voorstellingen extra beïnvloedde, waarna de film weei
in zijn oorspronkelijke vorm werd gebracht;
20