leverden geen enkel resultaat op, de cliënten verlieten Haghefilm
een voor een en lieten hun films bewerken bij Ideaal Film. De
toestand begon er somber uit te zien voor Haghefilm. In dwang
positie gekomen, moest zij iets ondernemen.
Ten einde raad nam Haghefilm contact op met de directeur van
haar enige concurrent in Nederland, Robert van Ideaal Film, in
een poging om te komen tot een marktverdeling, waardoor Haghe
film zou kunnen blijven bestaan als betitelingsbedrijfals prijs
hiervoor zou Haghefilm Ideaal Film ontheffing verlenen van de
zware jaarlijkse licentieverplichting.
Wie was deze Robert? Op 23 December 1947 was hij als jonge
man door Titra-Brussel in dienst genomen, als technicien, d.w.z.
als eenvoudige „manoeuvre" (aide sous-titreur) om een opleiding
te ontvangen voor sous-titreur, een specialisme dat in de film
industrie alleen bestond bij Titra-Brussel. Stukje bij beetje is hij
in dat werk ingewijd en na zijn opleiding naar Nederland gezon
den, om als sous-titreur te worden gedetacheerd bij Ideaal Film.
Toen Ideaal Film's directeur in Juni 1948 wegging, is Robert in
zijn plaats benoemd. Zijn vorming voor het betitelen van films
heeft hij derhalve geheel en al in dienst van Titra en Ideaal Film
genoten. In de zeven jaren sedert zijn indiensttreding bij Titra
heeft Robert geen eigen ideeën gehad, laat staan uitvindingen
gedaan met betrekking tot het Hruska-systeem als zodanig. De
machines van Titra, welke ook door Ideaal Film werden gebruikt,
waren ontworpen en geconstrueerd naar tekeningen en ervaringen
van Titra zelf.
Op 16 Juni 1952 zei Robert zijn contract met Titra op. Zijn plan
was zorgvuldig uitgedacht. Volleerd als hij nu was op betitelings
gebied, zou hij pogen zijn eigen weg te gaan. Daar dit echter niet
zonder gespecialiseerde machines kon en deze machines niet in de
handel waren, liet hij, die enig directeur was van Ideaal Film,
met als enige aandeelhouder een buitenlander, de belangrijkste
van deze door Titra-Brussel ontwikkelde machines natekenen, o.a.
voor rekening van Ideaal Film (zie bijvoorbeeld de nota van H.
Stolle van 11 September 1952) en vervolgens aan de hand van die
tekeningen namaken voor eigen rekening. (Zie de betreffende ver
klaring van Moerland.) De eerste van deze facturen van de tech
nicus Moerland dateert al van 28 Mei 1952 en voor het jaar om
is, zal er op deze wijze voor 4.939,64 aan machines en onderdelen
aan Robert privé worden, gefactureerd.
Onder deze omstandigheden neemt Haghefilm contact op met de
directeur van Ideaal Film. Robert ziet een ongedachte kans om
de gespecialiseerde machines van Ideaal Film, die hij bezig is voor
eigen rekening te laten namaken, met grote winst aan de enige
concurrent te verkopen. Aan het voorstel van Haghefilm om de
markt te verdelen gaat hij eenvoudig voorbij, daar dit eventueel
in het belang van Ideaal Film, maar niet van Robert privé zal zijn.
Hij doet Haghefilm bepaalde voorstellen en een en ander leidt
tot de overeenkomst, welke in December 1952 door partijen wordt
ondertekend.
Dit contract nu had Haghefilm nooit mogen sluiten en door dit
wel te doen pleegde Haghefilm een onrechtmatige daad. Juridisch
is de positie immers deze. De directeur van een N.V. is „arbeider"
in dienst van zijn onderneming. Artikel 1639d van het Burgerlijk
Wetboek bepaalt nu, dat de arbeider in het algemeen verplicht is
al datgene te doen en na te laten, wat een goed arbeider in gelijke
omstandigheden behoort te doen en na te laten. Dit is in feite een
nadere uitwerking van het beginsel van artikel 1374, lid 3, van
het Burgerlijk Wetboek, volgens hetwelk een overeenkomst te
goeder trouw moet worden ten uitvoer gebracht.
Tussen haakjes: dat art. 1639d geen loos voorschrift bevat, blijkt
o.a. uit het voorlopig verslag van de Ie Kamer, waar de opmerking
werd gemaakt, dat in het nieuwe arbeidsrecht een bepaling ont
brak, volgens welke een handelsbediende zonder toestemming van
de werkgever geen zaken mocht doen voor eigen of vreemde
rekening. Door de Minister werd toen geantwoord, dat een derge
lijke plicht voortsproot uit de algemene regel van artikel 1639d.
Neemt men in aanmerking, dat artikel 1639p sub 9 de werk
nemer nog met zoveel woorden verbiedt om bijzonderheden bekend
te maken aangaande de huishouding of het bedrijf van zijn werk
gever, die hij behoorde geheim te houden, dan is het evident, dat
Rcbert als directeur van Ideaal Film een onrechtmatige daad be
ging tegenover zijn werkgeefster door de handelingen te verrichten
als hiervoor beschreven en de geïncrimineerde overeenkomst met
Haghefilm aan te gaan. Het is evenzeer duidelijk, dat Ideaal Film,
had zij toen van deze overeenkomst geweten, Robert terstond had
mogen ontslaan op grond van dringende reden.
De vraag, die aan de Commissie van Geschillen wordt voorge
legd, is evenwel, of Haghefilm als medepleger van die onrecht
matige daad kan worden beschouwd en dus ook zelf ten opzichte
van Ideaal Film onrechtmatig heeft gehandeld. Naar de mening
van Ideaal Film moet deze vraag zonder voorbehoud bevestigend
worden beantwoord. Ideaal Film bevindt zich daarbij in goed
gezelschap.
Het belangrijkste arrest, dat de Hoge Raad ooit gewezen heeft
(daarover zijn alle juristen het eens), is het arrest van 31 Januari
1919, dat de onrechtmatige daad nieuw definieerde. Het ging
toevallig juist over het geval, dat er een overeenkomst tot stand
was gebracht tussen een ondernemer en een werknemer van zijn
concurrent, waarbij die werknemer zich verbond om tegen ver
goeding (vergelijk het royalty beding in de overeenkomst Haghe
filmRobert) inlichtingen te verstrekken over het bedrijf van zijn
werkgever aan diens concurrent.
De rechtbank te Amsterdam oordeelde, dat de betrokken werk
nemer had gehandeld in strijd met zijn in de artikelen 1639d en
1639p sub 9 van het Burgerlijk Wetboek neergelegde plicht tot
geheimhouding en dat, waar deze werknemer aldus zijn rechtsplicht
verzaakte, dit evenzeer gold voor de concurrent van zijn werk
gever, die te dezer zake tegen vergoeding met hem had gecon
tracteerd.
Het Gerechtshof vernietigde deze beslissing van de Rechtbank,
maar de Hoge Raad casseerde op zijn beurt 's Hofs arrest. Na de
sindsdien klassiek geworden uitspraak, „dat onder onrechtmatige
daad is te verstaan een handelen of nalaten, dat of inbreuk maakt
op eens anders recht, of in strijd met des daders rechtsplicht is,
óf indruist, hetzij tegen de goede zeden, hetzij tegen de zorgvuldig
heid, welke in het maatschappelijk verkeer past ten aanzien van
eens anders persoon of goed", volgde immers de overweging dat
onder dit begrip zeker valt de daad van meerbedoelde concurrent.
Nu heeft Haghefilm zich tot dusverre van de domme trachten te
houden en het doen voorkomen, alsof zij van niets heeft geweten;
dat zij heeft gemeend, dat Robert zelf nieuwe machines had uit
gevonden en zelf chemische formules en werkwijzen had bedacht,
die niets gemeen hadden met die van Ideaal Film. Het antwoord
van Ideaal Film is thans: Haghefilm heeft dit niet kunnen en
niet mogen menen. Ook haar eigen technicus heeft immers bij
Ideaal Film machines zitten natekenen! (Zie de betreffende ver
klaringen van Albers en Schneider.)
Hieruit volgt nog meer nl. dat Haghefilm ten opzichte van
Ideaal Film te kwader trouw was, toen zij het contract met Robert
ging opstellen en dit vervolgens door haar raadsman Mr. Besseling
deed controleren. (Zie schrijven d.d. 8 December 1952 van W.
Mullens aan zijn oom L. W. van der Heem, commissaris van
Haghefilm.) Uitgangspunt moest zijn, dat Haghefilm tegenover
Ideaal Film gedekt zou zijn. Vandaar de vrijwaringsclausule en
andere bepalingen, die de onschuld van Haghefilm onderstrepen.
Vandaar de postdatering van het contract (zie de verklaringen van
2 der ondertekenaars) en, van de zijde van Robert, de strenge
sanctie op het geheimhouden door Haghefilm tegenover Ideaal Film
van het contract.
Onder deze zo bezwarende omstandigheden voor Haghefilm wordt
de vrijwaringsclausule van nul en gener waarde. Een partij, van
wie de kwade trouw is aangetoond, kan zich niet meer op goede
trouw beroepen.
Het is op grond van genoemde factoren naar de mening van
Ideaal Film zonneklaar, dat Haghefilm (mede) verantwoordelijk
kan worden gesteld voor het opstellen van het contract en de
schadelijke gevolgen, die uit deze overeenkomst voor Ideaal Film
zouden voortvloeien, of m.a.w. dat een en ander aan Haghefilm
kan worden toegerekend.
Het is vaste rechtspraak, dat, wanneer schade wordt veroorzaakt
door het onrechtmatig handelen van verschillende personen, ieder
van hen voor de gehele schade aansprakelijk is ten opzichte van
de benadeelde. Dit gaat a fortiori op, wanneer er tussen de deel
nemers een bewuste samenwerking is geweest.
Was nu schade voor Ideaal Film het redelijkerwijze te verwachten
of te voorziene gevolg van de onrechtmatige daad van Haghefilm?
Ja, stellig. Ieder redelijk denkend, normaal ontwikkeld mens, zou
in de omstandigheden waaronder Haghefilm dit contract aanging
geweten hebben, dat het zeer waarschijnlijk was, dat Ideaal Film
daarvan schadelijke gevolgen zou ondervinden. Het was daaren
boven, waar Haghefilm te kwader trouw was en er van bewuste
samenwerking tussen haar en Robert kan worden gesproken, juist
de bedoeling van Haghefilm om Ideaal Film, haar enige concurrent,
schade te berokkenen.
Deze schade zou kunnen voortvloeien uit de artikelen 1, 2, 6
en 8 van het contract en het is ook inderdaad zo gegaan. Het
nadeel, dat Ideaal Film van de onderhavige onrechtmatige daad
heeft ondervonden, is direct merkbaar geweest in haar titelomzet,
nadat Haghefilm via Robert de beschikking had gekregen over de
nieuwe titelmachines (zoals blijkt uit de op 19 April 1955 door
D. Messcher voor de Rechtbank te Den Haag afgelegde verkla
ring, alsmede de verklaring van W. Mullens) en nadat voorts vrij-
2S