1. Zaalindeling 2. Zitplaatsenaantal 3. Zaalafmetingen en beeldbreedte 4s Beeldhoogte 6. Stoelenplan Technische voorwaarden, die zowel bij nieuwbouw als in bestaande bedrijven de aandacht verdienen 7. Zicht op het beeld De opwaartse gezichtshoek naar het midden van het projectie scherm zal bij voorkeur niet meer dan 25° moeten bedragen. De kennis van de technische regels waaraan een ideale bioscoop moet voldoen is niet altijd voldoende om bij voorbeeld een bestaande zaak te kunnen transformeren in zulk een ideaal bedrijf. Zelfs bij nieuwbouw is het soms onmogelijk om aan de diverse voorwaarden te voldoen bijvoorbeeld omdat een gegeven stuk grond, waarop gebouwd moet worden, qua vorm (afmetingen) minder geschikt is. In dergelijke gevallen zal zorgvuldig overwogen moe ten worden hoe de daaruit voortvloeiende nadelen zo goed mogelijk zijn te ondervangen. De hieronder opgesomde punten, die bedoeld zijn als een algemene handleiding, verdienen dan ook de volle aandacht zodra er plannen zijn om tot restauratie of nieuwbouw over de gaan of zullen daartoe misschien zelfs aanleiding kunnen geven. De verschillende gege vens werden ten dele ontleend aan een publicatie van de hand van de heer W. J. M. Jansen, die enige tijd ge leden in het Duitse tijdschrift „Kinotechnik" is ver schenen. Volgens de moderne opvattingen verdient de bioscoop zaal die amphiteatersgewijze is ingericht, d.w.z. met ge leidelijk naar achteren oplopende zitplaatsen, de voor keur boven een zaal met balcon. In dat geval zal het immers steeds mogelijk zijn de cabine zodanig onder te brengen dat deze in de optische as van de zaal ligt en dat een nagenoeg horizontale pro jectie kan plaats vinden. Ter vermijding van beeldverte kening is dat van groot belang. Bij toepassing van een balcon zal de cabine daaren tegen meestal boven het balcon een plaats krijgen, waar door men op een meer of minder steile projectie is aan gewezen met alle nadelen van dien. Is er onder het balcon plaats voor een cabine, dan is de situatie dadelijk veel gunstiger. Meestal schept dit echter constructieve pro blemen. Afgezien hiervan zijn de zichtverhoudingen in een op lopende zaal zonder balcon steeds beter, daar men hier niet te doen krijgt met een uit twee gedeelten bestaand publiek, waarvan het ene (vanuit de zaal) het beeld in opwaartse richting zal zien en het andere (vanaf het balcon) in benedenwaartse richting moet kijken. De doek opstelling, de belichting, de geluidsverdeling enz. moet dan steeds een compromis worden. Dit stelle men bij voorkeur niet hoger dan 800 a 1000, omdat anders de afstanden tussen de voorste en achterste stoelenrijen te groot worden. Het formaat van het projectiescherm dat dan juist zou zijn voor de naar achter gelegen zitplaatsen zou voor de voorste zitplaatsen te groot zijn of omgekeerd. 24 Deze dienen liefst zodanig te zijn dat de maximale gezichtsafstand, zijnde de afstand projectiescherm/achter ste zitplaatsenrij, ongeveer het dubbele bedraagt van de maximale beeldbreedte. De zaalafmetingen moeten zich dus ongeveer verhouden als 1 2. Teneinde de panoramische projectie zoals die o.a. bij het cinemascope-systeem wordt toegepast voldoende tot zijn recht te laten komen, verdient het aanbeveling met de maximale doekbreedte niet lager te gaan dan 0,4 X de maximale gezichtsafstand. Bedraagt deze afstand bijv. 22 meter dan behoort bij cinemascope projectie het beeld tenminste 9 meter breed te worden genomen. Voor wat de breedte betreft zal men bij gebruik van 35 mm materiaal in zalen als regel niet veel verder kun nen gaan dan 15 meter bij cinemascope projectie, respec tievelijk 12 meter voor normale en wide-screen projectie. Bij nog sterkere vergrotingen komt wegens de korrel structuur van de fotografische emulsie de beeldscherpte in het gedrang, vooral op de naar voren gelegen plaatsen. Voornamelijk uit practische overwegingen zal er steeds naar worden gestreefd de beeldhoogte van de diverse pro jectieformaten gelijk te houden hetgeen door toepassing van geschikte maskers en objectieve vrijwel steeds moge lijk is zonder door middel van de kaderlijsten teveel van het beeld te moeten „afsnijden". Met het oog op mogelijke toekomstige ontwikkelingen lijkt het wenselijk rekening te houden met de mogelijk heid van een projectieformaat in de verhouding van Men houd e het stoelenplan binnen een hoek van maximaal 100^ t.o.v. de buitenkanten van het projectiescherm. Voorheen kon bij het gebruikelijke 3 x 4 beeldformaat en een verspringend" stoelenplan met een bepaald hoogteverschil tussen de achtereenvolgende stoelenrijen worden volstaan om tussen de hoofden van de bezoekers te kunnen doorkijken. ^beeld- projectie moet men over de hoofden heen kunnen kijken en moet er derhalve een groter hoogteverschil zijn of moet het projectie scherm hoger worden opgesteld. 1 2. Dit betekent dat, indien enigszins mogelijk, ruimte moet worden gelaten voor een vergroting van de beeld hoogte met circa 20 5. Eerste stoelenrfl en onderkant beeld De opstelling van de eerste stoelenrij moet zodanig zijn dat men van daar af het midden van het beeld onder een opwaartse hoek van ten hoogste 25° kan zien. Ten op zichte van de bovenkant komt dit overeen met ongeveer 40° (zie figuur). De zijdelingse hoek, van bijv. de meest linkse plaats af naar de rechterzijde van het beeld, mag niet groter zijn dan 45°. Wanneer men dit in brede zalen niet kan bereiken, kan gebogen opstelling van het scherm, al of niet in combinatie met tegengestelde buiging van de stoelenrijen, verbetering geven. De afstand van de eerste stoelenrij tot het scherm moet minimaal ongeveer 60 van de beeldbreedte zijn. Mede met het oog op het vorenstaande houde men de onderkant van het beeld zo laag mogelijk. Daar echter bezoekers aan de voorzijde van de zaal het projectie scherm moeten kunnen passeren, zal het projectiescherm meestal tenminste 1,90 a 2 meter boven de zaalvloer op gesteld moeten worden. In tegenstelling tot het vorenstaande wordt de laatste tijd door sommige deskundigen gesteld dat het bij breed- beeld-projectie juist gewenst zou zijn het scherm zodanig laag op te stellen dat het bovenste deel van de hoofden der „voorzittende" bezoekers juist de onderste rand van het beeld afdekken, daar zulks de indruk van werkelijk heid nog zou versterken. Wij kunnen deze opvatting voor alsnog niet onderschrijven en zien hierin eerder een sto rend dan een ondersteunend element, zeker zolang wij nog met grote en minder grote bioscoopbezoekers te doen hebben. De gezamenlijke zitplaatsen moeten liggen binnen twee denkbeeldige lijnen die men onder een hoek van 100 aan weerszijden van het projectiescherm kan trekken (zie figuur). Er zal zich dan nergens storende vertekening kunnen voordoen. In het stoelenplan vermij de men voorts het zogenaam de middenpad, aangezien zich juist daar de beste zit plaatsen bevinden. Het aantal zitplaatsen per rij is een nog niet uniform geregelde veiligheidskwestie, welke te voren met de plaatselijke brandweer-autoriteiten bespro ken behoort te worden. Van belang is hierbij o.a. de ruimte tussen de stoelenrijen, de breedte van de gang paden en het aantal, respectievelijk de ligging van de nooduitgangen. De gangbare opvatting is, dat wanneer de afstand tus sen de rijen tenminste 80 cm bedraagt (45 cm ruimte bij opgeklapte stoel) wanneer de gangpaden tenminste 1,20 meter breed zijn en wanneer de nooduitgangen gemakke lijk bereikbaar zijn, het aantal zitplaatsen per rij niet aan een maximum behoeft te worden gebonden. Zoals gezegd is dit echter een plaatselijke kwestie, daar de omstandig heden hier een voorname rol spelen. Overigens is het bij het huidige streven om het publiek in de bioscopen een zo groot mogelijke mate van comfort en veiligheid te bieden dikwijls wenselijk zich niet teveel aan de toegestane minima vast te houden. Een royale stoelopstelling met bijvoorbeeld 85 a 90 cm tussen de rijen en een breedte van 50 a 55 cm benevens ruime gangpaden worden door het publiek zeker geapprecieerd. Ook de gebogen opstelling van de stoelenrijen is een kwestie van technische service daar de bezoekers op de zij plaatsen nu recht vooruit ziende het gehele beeld kun nen waarnemen, terwijl zij bij rechte zitplaatsenrijen het hoofd voortdurend een weinig gedraaid zouden moeten houden, hetgeen op den duur een onaangename houding is. Het behoeft nauwelijks nader betoog, dat het een eerste vereiste is dat van iedere zitplaats af een onbelemmerd zicht op het geprojecteerde beeld gewaarborgd moet zijn. Daartoe zal, behalve misschien in sommige gevallen voor wat betreft de voorste stoelenrijen, het verloop van de zaalvloer ongeveer 10 cm per rij moeten bedragen. Voor heen kon men bij het „verspringend" opstellen van de zitplaatsen met de helft van deze waarde dikwijls vol staan, doch bij de tegenwoordige breedbeeld-projectie Het hoogteverschil moet zodanig worden gekozen dat bij een ge middelde „ooghoogte' van een zittende bezoeker (1,25 m) steeds juist over de hoofden op de rij ervoor kan worden heengezien. Uiteraard is hierbij de doekopstelling het uitgangspunt. 25 De idealcbioscoopzaal

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1959 | | pagina 25