Commissie Tan Geschillen mene belangen en de waardigheid van het Nederlandse film- en bioscoopbedrijf; dat, naar is geconstateerd, de advertentie door D.L.S. Film Hol land N.V is ontworpen en aan de directie van het Calypso 1 heatei te Amsterdam beschikbaar is gesteld, waardoor zij mede de ver antwoordelijkheid draagt voor deze handeling, weshalve zij voor verhoor op grond van artikel 15 der Statuten is opgeroepen, welk verhoor het Dagelijks Bestuur haar op 8 Juni 1959 vanwege het Hoofdbestuur heeft afgenomen; dat DL.S. Film Holland N.Y. bij het verhoor onder andere heeft verklaard, dat de film „Passions juvéniles" welke zij had verhuurd voor vertoning in het Calypso Theater, plotseling in het programma van dit theater diende te worden opgenomen, waar door de advertentie in de dagbladen voor genoemde film, welke ingevolge de gemaakte afspraak door haar zou worden ontworpen, binnen enige dagen moest worden geplaatst; dat zij een ontwerp heeft laten vervaardigen naar een Franse reclameplaat, met dien verstande dat de daarop voorkomende fi guren in silhouet zouden worden afgebeeld; dat de exploitant van het Calypso Theater, die het ontwerp was -aan bekijken, haar zijn bezwaren heeft kenbaar gemaakt met. betrekking tot het ontworpen cliché, welke bezwaren zij na aan schouwing van het ontwerp deelde, en dat daarop in overleg tussen haar en deze exploitant is besloten de afbeelding een decenter karakter te geven; dat D.L.S. Film heeft erkend, dat de advertentie ook in haar nieuwe vorm als onwelvoeglijk moet worden beschouwd, en dat zij zich mede verantwoordelijk acht voor de bewuste filmaankondiging, maar dat zij zich ter verontschuldiging heeft beroepen op de tijd nood, waarin zij verkeerde; dat zij tenslotte haar excuses heeft aangeboden voor deze handel wijze en de verzekering heeft gegeven, dat iets dergelijks met meer zal voorkomen dat het Dagelijks Bestuur in dit verband mede heeft gehoord Mr. P. A. Meerburg, exploitant van het Calypso Theater te Am sterdam, welke haar verklaringen heeft bevestigd; dat het College kennis heeft genomen van de excuses van D.L.S. Film en heeft geconstateerd, dat zij weliswaar zelf van het inzicht heeft doen blijken, dat de onderwerpelijke annonce niet door de beugel kan, maar dat zulks niet wegneemt, dat deze annonce in tussen haar kwade en nadelige uitwerking reeds heeft gehad; dat trouwens het effect van de advertentie nog wordt verhoogd door de toevoeging van de Nederlandse ondertitel „Draaikolk der driften", welke voor het overige niet overeenkomstig de bepalingen van het' Reglement op het Naamregister was aangemeld, en het gebruik van de woorden „exotisch" en „gewaagd", door welke combinatie met de gewraakte afbeelding de annonce een excessief karakter heeft gekregen; dat het Hoofdbestuur reeds geruime tijd het standpunt inneemt, dat dit soort excessieve en onoirbare reclamemethoden niet langer kan worden getolereerd en dat niet zal worden geaarzeld om dras tische maatregelen te nemen ter voorkoming hiervan; dat het Hoofdbestuur zijn standpunt ter zake langs verschillende wegen ter kennis heeft gebracht van de leden en in het verleden meermalen is opgetreden krachtens artikel 15 der Statuten tegen bedrijfsgenoten, die reclamemethoden hebben gebezigd welke het aanzien van het film- en bioscoopbedrijf aantasten en als uitvloeisel daarvan de zakelijke belangen der leden in het algemeen ter zeerste schaden, ook al is deze schade niet direct in cijfers uit te drukken; dat het Hoofdbestuur daarbij* de opvatting huldigt, dat de leden exploitanten wel in eerste instantie verantwoordelijk zijn voor de door hen toegepaste reclamemethoden, maar dat dit niets afdoet aan de omstandigheid, dat de leden-filmverhuurders, gelet op de usance dat zij de exploitanten het nodige materiaal verschaffen, waaruit de advertenties, affiches enz. worden samengesteld, in dit opzicht mede een grote verantwoordelijkheid dragen; dat de circulaire, welke het Hoofdbestuur op 9 November 1956 in zake het gebruik van ongewenste reclamemethoden heeft laten uitgaan, met name van deze opvatting getuigt; dat hier zeer duidelijk de belangrijke functie der filmverhuurders op het terrein van de bioscoopreclame is gebleken, omdat er zich immers zodanige situaties kunnen voordoen, dat een exploitant van een premièretheater, die geacht kan worden bijzondere aandacht aan zijn propaganda te besteden, geheel of nagenoeg geheel op het kompas van de verhuurder gaat varen; dat derhalve gezien de zeer ernstige wijze, waarop in dit geval in strijd is gehandeld met de algemene belangen en de waardigheid van het Nederlandse film- en bioscoopbedrijf, toepassing van arti kel 15 der Statuten niet achterwege kan blijven; dat straffen als bedoeld bij artikel 15 der Statuten weliswaar aoor het Hoofdbestuur worden opgelegd, maar dat het Dagelijks Bestuur ingevolge artikel 16 der Statuten bevoegd is in spoed eisende gevallen zelfstandig op te treden; dat mede ter voorkoming van verdere verspreiding door D-L.S. Film Holland N.V. van deze vorm van reclame en ter vermijding van navolging van de toegepaste methode door andere exploitanten, welke mogelijkheid des te groter is nu de reclame is gebezigd door een premièretheater in de grote steden, een onmiddellijk optreden naar de mening van het Dagelijks Bestuur vereist is en dit College zich dus bevoegd acht een straf te haren opzichte uit te vaardigen als bedoeld bij artikel 15 der Statuten; dat het Dagelijks Bestuur, rekening houdende met de door D.L.S. Film aangevoerde gronden van verontschuldiging, besloten heeft in dit geval nog te volstaan met een straf van boete van 500,—, welke straf zal worden gepubliceerd, met dien verstande dat wanneer zij onverhoopt mocht voortgaan met het beschikbaar stellen aan leden-exploitanten van de ontworpen annonce een zwaardere straf als bedoeld bij artikel 15 der Statuten zal volgen. De COMMISSIE VAN GESCHILLEN (TWEEDE KAMER) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft de volgende arbitrale von nissen gewezen in zake: NEDERLANDSCHE SIEMENS MAATSCHAPPIJ N.V., ge vestigd te 's-Gravenhage en kantoor houdende aldaar aan het Huygenspark 38-39, eiseres, contra FIRMA A. VAN FRAASSEN Zn. (firmanten: A. en J. van Fraassen), exploiterende het theater Ons Genoegen aan de Dorps straat 121 te Zoetermeer, gedaagde. De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) van de Neder landsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage^ college voor de beslechting van geschillen tussen donateurs en leden van de Bond; IN AANMERKING NEMENDE: dat eiseres bij request d.d. 19 Maart 1959 een geschil contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request een afschrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar zitting, gehouden op Woensdag, 20 Mei 1959 op het bureau van de Neder landsche Bioscoop-Bond, Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam; dat aldaar verschenen is J. W. A. Koek, gemachtigde van eiseres; dat gedaagde niet is verschenen en dat van haar generlei bericht van verhindering is ingekomen; dat de heer J. W. A. Koek namens eiseres in hoofdzaak heeft verklaard, dat gedaagde inmiddels een bedrag van heeft betaald; behalve het voorschot in de arbitragekosten heeft eiseres derhalve nog te vorderen een bedrag van OVERWEGENDE: dat eiseres donatrice en gedaagde lid is van de Nederlandsche Bio scoop-Bond en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Arbitrage Bondsreglement alle geschillen tussen donateurs en leden van de Nederlandsche Bioscoop-Bond met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat arbitragereglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onder havige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop-Bond; dat gedaagde generlei verweer ter kennis van de Commissie heeft gebracht en dat de ingestelde vordering aan de Commissie niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt; dat gedaagde van het gevorderde bedrag van inmiddels volgens opgave van eiseres heeft voldaan, waaruit een erkenning der juistheid der totale vordering kan worden gezien; dat bovendien de vordering door de aan de Commissie over gelegde bescheiden wordt gestaafd; dat derhalve het resterende bedrag der vordering ad moet worden toegewezen; 31

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1959 | | pagina 30