indien uit de betrokken reglementering blijkt, dat de wijze waarop de uitnodigingen tot deelneming worden ge steld en gericht, waarop de prijzen worden toegekend of anderszins een politieke strekking heeft; dat de accommo datie, welke voor de vertoning van festivalfilms moet die nen, aan de hoogste technische eisen dient te voldoen; dat door de plaatselijke autoriteiten geen coupures of wijzi gingen mogen worden aangebracht in de te vertonen films zonder de nadrukkelijke toestemming van de betrokken producent en dat, aangezien de professionele vertegen woordiging van een land op een festival georganiseerd dient te worden door de respectieve nationale producen tenorganisaties, de leiding van een internationaal festival er zorg voor dient te dragen, dat er voldoende uitnodigin gen zijn voor de leden van deze delegaties. Met betrekking tot de festivals, welke het karakter van een competitie hebben zoals die van Berlijn, Cannes en Venetië worden thans in het reglement nog bijzon dere eisen gesteld. Zo mogen bijvoorbeeld door de festi valleiding geen andere prijzen worden toegekend dan die welke in het betrokken festival reglement worden vermeld, terwijl de uitgeloofde prijzen steeds moeten worden toe gekend en niet mogen worden verdeeld. Hiermede wil de F.I.A.P.F, voorgoed een eind maken aan de laakbare ge woonte prijzen niet toe kennen maar om een of andere reden achter te houden of onder twee of meer gegadigden te verdelen. Een andere nieuwe bepaling is, dat de offi cieel voor deelneming aangemelde films alleen in offi ciële festivalvoorstellingen mogen worden vertoond en dat iedere commerciële exploitatie van deze films in het kader van zulk een festival achterwege dient te blijven. Dit laatste besluit houdt ongetwijfeld verband met de tij dens het festival te Moskou opgedane ervaringen. Vrije in- en uitroer van films Door een commissie, bestaande uit de heren Schwarz (Duitsland), Watkins (Engeland) en Düby (Zwitser land), welke tot opdracht heeft de problemen te onder zoeken verbonden aan de beperkingen van het internatio nale filmverkeer, werd aan de vergadering rapport uitge bracht. Invoerbeperkingen zijn nog steeds van kracht in Turkije, België, Zwitserland, Zweden, Spanje en Pakistan. In Italië bestaat nog altijd een bijzondere belasting op het nasynchroniseren van geïmporteerde films (in dit land kunnen geen films in de oorspronkelijke buitenlandse versie worden vertoond). Besloten werd de betrokken regeringen langs diploma tieke weg te benaderen teneinde tot opheffing van de on- derwerpelijke restricties te komen. Met algemene stemmen verklaarde de vergadering zich voor een volkomen, onbe perkte internationale uitwisseling van films en voor vrije transfer van alle uit de auteursrechtelijke exploitatie voort vloeiende royalty's. Bij deze beraadslagingen bleek, dat de producenten organisaties welke bij de F.I.A.P.F. zijn aangesloten, zon der uitzondering streven naar samenwerking in een zo breed mogelijk verband en vóór alles een splitsing in deze samenwerking tussen de zes Euromarktlanden (België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland) enerzijds en de landen aangesloten bij de zogenaamde „kleine vrijhandelszone" (Groot-Brittannië, Oostenrijk, Portugal, de Scandinavische landen en Zwitserland) an derzijds willen voorkomen. Film en televisie Uit de discussies over het probleemveld film en televi sie bleek, dat op het ogenblik ieder land op zijn eigen wijze naar oplossingen zoekt. In hoofdzaak vallen daarbij drie richtingen te onderscheiden: ten eerste bedrijfsorga nisaties, welke principieel geen enkele speelfilm aan de televisie leveren, zoals bijvoorbeeld in Japan; ten tweede andere, zoals de Britse organisaties, welke onder de hui dige ongelijke concurrentieverhoudingen (enerzijds een geprivilegieerde, van belastingheffingen vrijgestelde en met belastinggelden gesteunde, televisie en anderzijds een, door dit medium ook op eigen terrein beconcurreerd, aan fiscale discriminaties onderworpen filmbedrijf) eveneens van geen samenwerking met de televisie willen weten en er door gezamenlijke verwerving van de televisierechten van theaterspeelfilms met steeds groter succes in slagen de televisering van bioscoopfilms te beperken en op de duur wel zullen bereiken dat nog slechts sporadisch thea- terfilms via de televisie zullen worden vertoond; ten slotte een derde groep, waaronder de Nederlandse en Duitse filmbedrijven, welke streven naar een geleidelijke afbake ning van het terrein van film en televisie door overleg en samenwerking. Bij de algemene beschouwingen, welke door de verga dering aan deze problemen werden gewijd, viel te consta teren, dat de nog enige jaren geleden in zekere producen tenkringen gangbare opvatting van „het kan me niet schelen of ik mijn films aan een bioscooppubliek of aan televisiekijkers slijt" thans plaats heeft gemaakt voor de overtuiging, dat men door levering aan de tele visie van speciaal voor theatervertoning vervaardigde speelfilms niet alleen zichzelf ten eigen nadele beconcur reert maar daarmede bovendien nog het publiek een slech te dienst bewijst. De vergadering bleek er diep van door drongen te zijn, dat een voor beide partijen bevredigende oplossing van de aan de verhouding film en televisie ver bonden problemen slechts bereikt kan worden door een hechte internationale samenwerking van de toporganisa- ties van de onderscheiden filmbedrijfstakken en door een evenzo nauwe samenwerking van de landelijke organisa ties dezer bedrijfstakken op nationaal niveau. Dit zal voor verschillende landen, waar bijvoorbeeld het overleg tussen productie en bioscoopexploitatie te wen sen overlaat, op de eerste plaats een nauwere aaneenslui ting betekenen van de reeds bestaande organisaties onder een overkoepelende instantie, wat over en weer zekere concessies zal eisen. Exorbitante stargages Hoewel ook het probleem van de exorbitante honore ring van filmstars aan de orde werd gesteld, kwam het op dit punt niet tot definitieve afspraken. Men kan dit trouwens nauwelijks verwachten zolang er producenten gevonden worden, die bereid zijn dergelijke, buiten ver houding hoge, gages te betalen. Ongetwijfeld is het juist, dat deze situatie goeddeels ontstaan is door het drijven van de theateragenten, die procentuaal geïnteresseerd zijn in de te betalen honoraria. Want enerzijds zijn de stars er zich terdege van bewust, dat boven een bepaald bedrag de fiscus toch het leeuwen aandeel krijgt, terwijl anderzijds de producenten wel we ten dat een buiten verhouding hoge opvoering van de post honoraria op de productiebegroting nog geen gro tere garantie biedt voor een eventueel economisch succes. Het merendeel der filmproducenten weet uit eigen erva ring, dat er geen star te vinden is, die een eenmaal zwakke 11

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1959 | | pagina 12