België Groot-Brittannië Derde Internationale Dagen van de Nijverheids- en Arbeidsfilm Naar een algehele afschaffing van de vermakelijkheidsbelasting? nale F i 1 m w e e k Arnhem en in 1962 op het Inter nationale Filmfestival van Cork (Ierland). Blijkens mededeling van het Commissariaat-Generaal voor de Bevordering van de Arbeid van het Belgische Mi- nisterie van Arbeid is men voornemens het volgend jaar Maart te Mortsel-Antvverpen de Derde Internationale Da gen van de Nijverheids- en Arbeidsfilm te organiseren. Zij zullen een week in beslag nemen en worden voorafgegaan door een lange periode van voorbereiding, die reeds een aanvang heeft genomen. De organisatoren steunen bij hun arbeid op de ondervinding van de afgelopen jaren. De eerste phase van de voorbereidende werkzaamheden, die op 30 September moest zijn beëindigd, heeft tot doel een wereldinventaris op te maken van de films, sedert 1 Januari 1956 gereedgekomen en behorende tot de navol gende categorieën a. Films voor industriële navorsing; b. films voor beroepsopleiding of technische scholing; c. films voor industriële of technische voorlichting (na melijk de public reiations-films. echter niet deze met louter publicitaire doeleinden, die alleen beogen de kwaliteiten van een afgewerkt product in het licht te stellen, zonder tevens van haar fabricage te gewagen) cl. films over menselijke problemen van de arbeid (men selijk wetenschappen en sociologie van de arbeid: or ganisatie, veiligheid, psychologie, enz.) e. films over productiviteit of arbeidsrationalisatie. De ingezonden films mogen van het 35 of het 16 mm type zijn, met voorkeur voor het 35 mm type. Producers en houders van dergelijke films worden verzocht een vra genlijst te beantwoorden. Aldus zal een eerste basis-docu- mentatie worden aangelegd. Van 1 October af zullen de aangemelde films te Brussel ingezameld worden om er onderzocht, beoordeeld en gese lecteerd te worden door deskundigen, wier taak op half Januari dient te zijn beëindigd. De beoordelingen zullen individueel aan de inzenders medegedeeld worden. De meest interessant bevonden films zullen op het programma der plenaire dagen voorkomen, welke aanvangen op 17 Maart 1960. Daar zal door de beoordelingscommissie van de onderscheiden categorieën aan ieder van de publiek vertoonde films een definitief waardecijfer worden toe gekend. Die films zullen dan. al naar gelang het geval, in aanmerking komen hetzij voor een Diploma van Ver dienste, hetzij voor een Bewijs van Deelneming. Tijdens de Derde Internationale Dagen van de Nijver heids- en Arbeidsfilm zullen colloquia gehouden worden, alsmede informatieve vergaderingen, onder andere wat be treft het filmgebruik bij de productiviteitsbevordering en in het technisch onderwijs. Excursies ter illustratie naar industriële en maatschappelijke inrichtingen worden ge organiseerd. Evenals de vorige, gaan de Derde Internationale Dagen uit van een initiatief van het Ministerie van Arbeid. Minis ter Oscar Behogne vertrouwde de organisatie ervan toe aan een Nationaal Comité waarin, onder voorzitterschap van de Commissaris-Generaal voor de Bevordering van de Arbeid, Jean Fourmoy, naast vertegenwoordigers van de onderscheiden betrokken departementen, afgevaardigden der werkgevers- en werknemersverenigingen en technici zitting hebben. Een Uitvoerend Comité door het Nationaal Comité aangesteld staat onder vcorzitterschap van de Directeur-Generaal Maurice Lambilliotte. permanent advi seur bij de Bevordering van de Arbeid. De Belgische Filmotheek (Ravensteinstraat 23, Brussel) is belast met het inven'arisfren en verzamelen van de films Zoals in het Reglement bepaald wordt, hebben de Derde Internationale Dagen var Nijverheids- en Arbeidsfilm tot doel de meest merkwaardige filmrealisaties. die van prac- tisch belang zijn op het gebied van de industriële navor sing, beroepsopleiding, scholing, industriële of technische voorlichting, public relations, rationalisatie en onderzoek van de menselijke problemen van de arbeid, te vergelij ken, te bestuderen en kenbaar te maken. Bij de behandeling van de begrotingen voor 1957. 1958 en 1959 heeft het Britse filmbedrijf zeer aanzienlijke ver lagingen van de vermakelijkheidsbelasting verkregen. Zo als in de vorige aflevering van ..Film" reeds vermeld, is de laatste verlaging deze zomer door het parlement letter lijk afgedwongen, toen bij het indienen van de begroting met geen enkel woord melding was gemaakt van enige verzachting van deze voor genoemd bedrijf discrimine rende fiscale last. Hieruit bleek dus. dat de Regering niet voornemens was. na de grote verlagingen verleend op 1 April 1957 en 1 April 1958 (het Britse belastingsjaar loopt van 1 April tot 31 Maart d.a.v.). verder nog iets voor het filmbedrijf te doen. Dit negeren van de door de vijf organisaties van het Britse filmwezen gezamenlijk aan de Regering gerichte dringende verzoeken tot verlaging respectievelijk afschaf fing van de vermakelijkheidsbelasting verwekte bij par lementsleden en pers zo goed als bij publiek niet weinig wrevel. In de zittingen van het Lagerhuis werd de Minis ter herhaaldelijk over deze kwestie aangevallen. Zo vroeg onder meer de strijdlustige mevrouw Eirene hite van de Labour Party zich af of er soms waarheid kon schuilen in het gerucht, dat de Minister de belastingverzachting voor het filmbedrijf opzettelijk achterwege had gelaten om een rationalisatie van het filmbedrijf te bespoedigen ..wat", zo voegde zij er aan toe. „ronduit gezegd betekent, dat de grotere firma's, die grote circuits die over de no dige hulpbronnen beschikken om te rationalisteren dit wel zullen kunnen doen. maar dat de kleine exploitanten er aan zullen gaan". Gevraagd naar haar beweegreden voor deze ^onwaar dige aantijging" bracht mevr. White naar voren, dat deze verklaring voor de houding van de Regering ten opzichte van het filmbedrijf als de enig plausibele was gezien tij dens de beschouwingen in het Lagerhuis. Zij voegde er nog aan toe, dat er uit een eventuele verlaging van de vermakelijkheidsbelasting voor de Minister van Financiën natuurlijk geen politieke munt te slaan viel. zoals bij de verlaging van de bieraccijns, omdat het filmbedrijf een dergelijke fiscale verlichting onder de huidige omstandig heden niet aan het publiek zou kunen doorberekenen. Deze laatste opmerking werd door onderscheiden andere leden van de oppositie onderstreept. 14

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1959 | | pagina 15