Kermis te Leeuwarden, LEVENDE BEELDEN CHR. SLIEKER. Literatuur over film en bedrijf Nieuw Nieuw Nieuw IC Edison's Ideaal "W KINEMATOGRAAF. standplaats Zaailand (tegenover het Gerechtshof). Van heden, Donderdag, af te bezichtigen weergegeven door den (Vinding van de Heer en A. en L Lumière uit Lyon.) Entree*e RaD* et. 2e 25 Be Directeur, 1896. Advertentie van Christiaan Slieker, de eerst bekende Nederlandse Bioscoopexploitant ,,De uur-vertoningen met „D e ondergang van de T i t a n i c" waren een groot succes. Ook de entou rage liet niets te wensen. Een orgel diende voor een pas sende muzikale illustratie. Bij het vergaan van een vorste lijk schip als de ,,Titanic was piano-begeleiding profaan. De explicateur deed bij de beelden van de ramp een rouwband om de mouwen van zijn pandjesjas. Bij het ten ondergaan van de Titanic speelde het orgel Nader mijn God tot U" en zei de explicateur met een van ontroering verstikte stem (op Zondag negen keer): Hoeden af. hooggeëerd publiek, voor deze held de kapitein, die als laatste zijn schip verlaat en in de golven een benauwde maar eervolle dood tegemoetgaat." Het publiek ging ook staan, de heren ontblootten het hoofd en de dames namen zelfs de pennen met veiligheidsdop uit haar hoed. Want de explicateur was een machtig man. De slechtste film kon door zijn woordenstroom en voordracht een meesterwerk worden en het mooiste filmwerk werd waar deloos als de explicateur niet op dreef was. Het was een welbespraakt heerschap in jacquet, met op de plaats van een overhemd slechts een bordpapieren frontje, waar on der de boord (vadermoorder geheten) een zwart strikje prijkte, de hoge hoed in de hand, soms een aanwijsstok in de andere om enige details op het witte doek nog dui delijker onder de aandacht van zijn hooggeëerd publiek te brengen en een paar witte handschoenen, die hij in zijn zak bij de linker revers wegfrommelde als pochet Het was de tijd, waarin de heren pianisten hun fantasie de vrije loop konden laten en bij het beeld van dure champagne „Wie zal dat betalen?" speelden, bij ziekte en dood de treurmars van Chopin en natuurlijk de on vermijdelijke Hochzeitsmarsch van Mendelsohn, wanneer de twee gelieven elkander kregen. Zij gaven een slag op de trom, wanneer een klap werd uitgedeeld, een belletje, wanneer de telefoon ging en een fikse roffel met een doos erwten op een wasbord, wanneer donder en bliksem in aantocht waren. Joeg de muzikant op dat ogenblik juist een biertje door zijn keelgat, dan kon het gebeuren, dat de bliksem pas na de opklaring insloeg. Een kniesoor, wie daar op lette. Het was immers die goeie ouwe tijd. Een tijd echter waarin het alcoholmisbruik welig tier de. In het kosthuis „De Gele Ballon" vlak bij de Pieter Aertszstraat in Amsterdam woonden kolonialen, van wie velen hun karig pensioentje aan drank opmaakten. In die straat was een „celluloid-pakhuis", waarin Max Nabarro commentaar bij films gaf. Toen ,,D e Vloek van de alcohol" of ,,H et delirium van een vader" werd vertoond, nodigde Nabarro, met goedvinden van zijn directie, een stel van de ergste dronkaards uit. Met vuur en verve schilderde Nabarro de ontzettende gevolgen van het alcoholmisbruik. Na afloop bleek het publiek, met name de mannen uit ,.De Gele Ballon", meer dan enthousiast over de voorstelling. Nog nimmer waren men sen zo onder de indruk geweest van deze voorloper van „Lost \K eekend". Zelden had men op gruwelijker en weer zinwekkender wijze de vloek van de alcohol gezien en be luisterd. Twee dagen later kreeg Nabarro van enige kolonialen een grote fles jenever toegezonden, als dank voor het ge notene In deze trant vertelt Simon van Collem ons tal van anecdotes uit de beginjaren van de film in ons land in het in Februari van dit jaar bij het actieve Amsterdamse uitgevershuis De Bezige Bij verschenen boekwerk „U i t de Oude Draaidoo s", dat een selectie bevat van de populaire feuilleton-reeks, die destijds onder dezelfde titel in De Volkskrant is verschenen. Het is een goed verzorgd, zeer rijk geïllustreerd werk van kloek formaat, dat volkomen past in een reeks van uitgaven, welke de laatste tijd bij De Bezige Bij is ver schenen en waaronder vooral Alex de Haas' levensge schiedenis van Eduard Jacobs, pionier van het Nederland se cabaret, allerwegen sterk de aandacht heeft getrokken. Zo geheel anders dan De Haas' realistische schildering van harde feiten in „De Minstreel van de Mesthoop", maar zeker niet minder boeiend, laat Simon van Collem de eerste vijftig jaar van de cinematografie in ons land in de kaleidoscoop van de Oude Draaidoos voor ons her leven. Nu eens in bonte taferelen, dan weer in anecdotes die misschien wel op historische gronden berusten maar de lezer toch aan het twijfelen brengen, soms ernstig en plotseling uitgroeiend boven zijn luchtige stijl, een enkele maal ook niet zonder bittere spot, maar altijd toch met een tikje heimwee naar wat hij zelf in zijn nawoord om schrijft als „datgene, wat we met een weemoedig herinne ren zo gaarne „de goede oude tijd" noemen." Het zal niemand verbazen, dat „Uit de Oude Draai doos" in brede kring de aandacht heeft getrokken en dat het een boek is, dat druk besproken en zeer uiteenlopend beoordeeld wordt. Sommigen hebben Van Collem zijn vlotte anecdotische verteltrant kwalijk genomen, omdat hij, naar zij menen, het verleden min of meer schijnt te zien als een serie dolle grappen, onhandige improvisaties en gekke toevalligheden. Anderen hebben hem oubollig heid verweten en gesuggereerd, dat het zijn vooropgezette bedoeling zou zijn geweest zijn lezers lekker te ver tederen en dus zo kritiekloos mogelijk te zijn. Misschien is dat wel ten dele juist, maar dan is dat toch maar zeer betrekkelijk. On één punt zijn zelfs zijn scherpste beoor delaars het eens, namelijk dat Van Collem met liefde en grote toewijding veel historisch belangrijk materiaal heeft verzameld, en dit om het even of men zich met zijn stijl kan verenigen of niet op de meest boeiende wijze heeft verwerkt. Het was Van Collem zeker niet te doen om een uitput tend historisch naslagwerk te creëren; hij zou dan niet één. maar verschillende lijvige delen nodig gehad hebben, welke een breder publiek nooit zouden hebben bereikt. Zelf verklaart hij dan ook ergens met nadruk niet de pretentie te hebben zulk een volledig en objectief over zicht te willen geven en karakteriseert bescheidenlijk: ..Dit boek is als een oude film. Er ontbreken stukken, het beeld is in de loop der jaren enigszins vertroebeld en springt van de hak op de tak. Overigens kan men nog lang filosoferen over de meest geschikte wijze om de historie en inzonderheid de film historie te benaderen, maar Van Collem heeft niet uit het oog verloren, dat het hier gaat om een visueel medium, welks geschiedenis voor een zeer groot deel vastligt in foto's en plaatwerk, die op zichzelf welsprekender kunnen zijn dan woorden, maar door ons en onze tijdgenoten toch met geheel andere ogen worden bekeken, omdat wij ons nu niet makkelijk meer kunnen vereenzelvigen met het levens patroon van de tijd, waarin die foto's en platen ont stonden. Feitelijk heeft de eerste halve eeuw evolutie van de film in. door en met die van het bedrijf èn de gemeenschap, waarin zij zich manifesteert, nog nauwelijks die optische afstand bereikt, waarop de historicus van professie prijs stelt. Dat kan men herhaaldelijk constateren wanneer men zich intensief bezig houdt met de studie van de wor dingsgeschiedenis van de film en de tot dusver beschik bare internationale naslagwerken van naam bestudeert. Enerzijds is de film immers de vrucht van de samenleving waarin zij ontstaat, anderzijds reageert deze samenleving op haar vruchten en verandert mogelijk mede daardoor van karakter. Feitelijk is iedere film, hoe onbelangrijk ook. ergens een sociaal document van haar tijd. is er de impliciete weerspiegeling van. omdat haar makers zich niet kunnen lo-maken van het tijdvak, waarin zij leven. Haar opvattingen, gedragingen in woord en gebaar be antwoorden aan dat speciale tijdvak en daarom werpt iedere film enig licht op de samenleving waarin zij ont stond. Maar juist deze tijdgebondenheid van het betrekkelijk nog maar jonge medium is er mede de oorzaak van. dat veel films zo snel „verouderen", vooral die, welke haar stof ontleend hebben aan de tijd waarin ze ontstonden. Bij statische voorstellingen uit een nog niet zo heel ver verleden als schilderijen, gravures, prenten, foto's e.d. realiseren we ons immers de afstand in tijd veel minder Een journaalopname uit de eerste jaren van Willy Mullens, film pionier. deze eeuw. Vóór de camera Z.K.H. Prins Hendrik der Nederlanden, achter de camera 18 19

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1959 | | pagina 19