zin dat zou hebben, want spelers, regisseur, makers, zijn er niet bij, behalve dan soms bij een première. De grote vlucht der massacommunicatie middelen berust op welbekende oorzaken. Allereerst de ontwikkeling van de weten schap en de daarop berustende techniek; de ontwikkeling van de optische, acous- tische, chemische, electrotechnische we tenschap en techniek, de moderne papier industrie, de rotatiepers, de bewegende camera enz. enz. Maar al deze nieuwe ont wikkelingen en uitvindingen zouden niet geïnspireerd, misschien zelfs niet gedaan en zeker niet gebruikt zijn, wanneer er geen sterke behoefte aan bestond. Be hoefte èn mogelijkheid beide zijn ontstaan in en met de moderne, geürbaniseerde, ge- industrialiseerde dynamische massamaat schappij. De intesievere productie schiep meer welvaart en daarmee een koopkrach tiger millioenenpubliek. Maar diezelfde intensivering van de arbeid bracht ook, naast de mogelijkheid, de noodzaak van een kortere arbeids dag en daarmee de democratisering van de vrije tijd. En het gehele karakter van de moderne, intensieve, drukke, verzakelijkte maatschappij schiep vele psychische be hoeften voor de massa, waarvan de zucht naar een dagdroom, naar avontuur, naar „glamour", naar een uitlaatklep voor de opgehoopte spanningen, er maar enige zijn. En juist de film, die dus a.h.w. een tweede wereld levert, kon aan deze behoeften massaal voldoen. Het woord „massa*" wordt vaak deni grerend gebruikt, zo in uitdrukkingen als de „massa"-mens, de .,massa"-jeugd, en deze denigrerende betekenis wordt door velen ook aangevoeld in de uitdrukking: massacommunicatiemiddelen. Spreker wil de de suggestie bestrijden, al trachtte hij ze ook te begrijpen, en hij achtte dit zo belangrijk, dat hij daar wat dieper op in wilde gaan, niet alleen ten aanzien van de film, maar ook van andere massacom municatiemiddelen. Die neiging tot deni- gratie bestaat vooral bij de intellectuelen en dat is dan ook de oorzaak van het hiervoor reeds vermelde feit, dat de uni versiteiten zich niet verwaardigden deze middelen tot object van onderzoek te ma ken. Spreker constateerde allereerst, dat „massa" in de term massacommunicatie de objectieve betekenis heeft van de velen, de millioenen. Spr. was persoonlijk zelfs ge neigd de uitdrukking millioenen- communicatie te gebruiken, maar dat zou toch vechten tegen de bierkaai zijn, want deze en soortgelijke termen zijn al te veel ingeburgerd. Welke zijn de redenen, die aanleiding geven tot deze stemming van afkeer jegens de massacommunicatiemiddelen? Indien wij deze vraag tot de film beperken, moe ten wij het volgende opmerken: Ie. De eerste films waren, naar ons oordeel nu verwend als wij zijn door latere technische vervolmaking afschu welijke producten. Hoe kon het anders; de technische kinderziekten waren nog allesbehalve overwonnenze flikkerden, ze regenden de gehele tijd en de snel dribbe lende mannetjes en vrouwtjes doen ons grappig aan, als zo'n film uit de oude doos nog eens wordt vertoond. Ze vormden een program met een armelijke inhoud, immers bestemd voor een grotendeels armoedig publiek, dat het spectaculaire wonder cri- tiekloos aangaapte. Wat een sprong van hier naar de huidige film technisch, aesthetisch en ook, althans gedeeltelijk, in houdelijk. En die sprong is gemaakt in een betrekkelijk korte tijd. Eenzelfde sprong is ook gemaakt van de vroegere brullende, schallende gramofoonmuziek vol krassende bijgeluiden naar het geluid van de moderne high-fidelity langspeel platen in een goede pick-up, die aan vele tienduizenden vooral jongeren, regelmatig ook de klassieke muziek brengen en ze de weg naar de concertzaal doen inslaan. 2e. De verslaving. Onrustbarend waren, voor de laatste oorlog, tijdens de opmars van de bioscoop, de commentaren van de cultuurcritici, maar grappig is hoe, 20 jaar later, het beeld, al thans ten aanzien van de bioscoop, is veranderd. Een nieuwe concurrent vangt zijn opmars aan: de televisie, en die kluis tert de moderne mens des avonds juist aan huis, waar het gehele gezin, kinderen in cluis, vele uren zit te staren naar het beeldscherm. En nu gaat het verenigings leven pijlsnel achteruit! En de bioscoop is teruglopend. Dramatisch is dit laatste met name in Engeland, waar de lower class massaal van bioscoop naar televisie is overgegaan, en de middle class de steun pilaar van de bioscoop is geworden. Wat leert ons dit wisselend tafereel in een luttel aantal jaren? Ten eerste dat een nieuw massacommu nicatiemiddel een tijdlang als een nieuwtje, een rage, als een „craze" pijl snel kan expanderen, maar dat dan verzadi ging en zelfs achteruitgang kan komen, doordat iets anders de belangstelling trekt; de rage redresseert zich na enige tijd. Ten tweede dat de moderne massacom municatiemiddelen na enige tijd met el kaar en met andere, oudere middelen, concurreren, elkaar, volgens sommigen al thans zelfs verdringen. Dat alles is beweerd en soms ge constateerd, het is gedeeltelijk waar. ge deeltelijk niet waar. en meestal is het slechts t ij d e 1 ij k waar. En van echt verdringen is geen sprake, wel van een in perking, gevolgd door een aanpassing. Niemand gelooft, dat het bioscooptheater heeft afgedaan, hoe groot ook de ver mindering van bezoek, vooral in Amerika en Engeland, is. De afmeting van het witte doek in vergelijking met het kleine beeldscherm van het televisietoestel, biedt grote voordelen. Gaat de aanpassing in de richting van verdere technische vervol making en vooral in niveau-verbetering van de film. dan is er nog winst voor de volks cultuur ook. Als men de huidige situatie van de vrijetijdsbesteding speciaal in ons eigen land nagaat is er geen reden tot jammer klachten. Als men bijvoorbeeld de cijfers beziet, die wij danken aan de serie studies over de vrije-tijdsbesteding, welke het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft gepubliceerd van de uitkomsten van een groot onderzoek daarnaar in de winter van 1955-1956, constateert men het volgende: De Nederlander van 12 jaar en ouder bezocht in 1955 gemiddeld 8 X de bio scoop. 43 der Nederlanders bezocht nooit een bioscoop. Van de Nederlanders van 12 jaar en ouder leest bijna een derde gedeelte nooit een boek. De ge middelde Nederlander leest gedurende de avond en het weekend vijf uren per week, waarvan de helft in boeken, de helft in kranten en tijdschriften. Conclusie: het bioscooptheater heeft het boek n i e t verdrongen. Ot het wellicht het boek heeft teruggedrongen, is niet na te gaan. omdat vroegere onderzoekingen van deze aard ontbraken. Het publiek dat boeken leest is l1/^ X zo groot als het filmtheater bezoekende publiek: de tijd J.an lectuur van boeken besteed is 6 a 7 maal zo groot als die doorgebracht in het bioscooptheater. Het oudere communicatie middel heeft het niet afgelegd tegen dit moderne communicatiemiddel. Nu het verenigingsleven. De helft van de Nederlandse bevolking van 12 jaar en ouder is actief lid van één of meer verenigingen: met een godsdienstig, cul tureel, politiek, sociaal of pedagogisch doel daarnaast nog sport- en jeugd verenigingen en die voor ontspanning en vermaak. Gemiddeld bezoekt een lid 62 X per jaar de vereniging bij dit bezoek staat de sportvereniging bovenaan. Con clusie: tenzij het verenigingsleven de laat ste jaren is achteruitgegaan door de tele visie, is er toch nog veel belangstelling voor het verenigingsleven, bijna evenveel als voor het bioscooptheater wat personen betreft en in tijd veel en veel meer. 66% van de bevolking van 12 jaar en ouder woont toneel-, muziek- of cabaret- uitvoeringen bij. Gemiddeld gaat een Ne derlander 3% maal per jaar naar zo'n uitvoering. En nu een merkwaardige uit komst: Zij die veel naar de bioscoop gaan, gaan gemiddeld ook veel naar andere voorstellingen en uitvoeringen. Driekwart van de bioscoopbezoekers gaat ook naar muziek- of toneeluitvoeringenvan de niet- bioscoopbezoekers is dit maar de helft. De gemiddelde Nederlander gaat 2 X naar de bioscoop tegenover 1 X naar toneel of concert. De bioscoopbezoeker is dus geen slaaf van het massacommunicatiemiddel film. Bovendien beoefent 47 van de be volking van 12 jaar en ouder een lief hebberij (knutselen, foto's maken en ont wikkelen, handwerken, borduren enz., planten of dieren verzorgen, verzamelen van postzegels e.d.) Gemiddeld besteden de beoefenaren hieraan 5,2 uur per week. Anders uitgedrukt: er zijn 2% mil- lioen radiotoestellen, maar ook 1,2 millioen Nederlanders met een actieve beoefening van een of andere liefhebberij. Vervolgens ging spreker in op de zo genaamde passiviteit van het film beleven. Dat het genieten - - op de juiste wijze van een goede film meer passief is dan het genieten op de juiste wijze van een goed boek, is een intellectualistische overschatting van het verbale en miskent zowel de ont-spannende aard van het lu dieke als het compensatorisch karakter van de vrije-tijdsbesteding. In het overheersen van de slechte kwali teit schuilen inderdaad grote gevaren, maar het is onjuist te menen, dat deze gevaren inhaerent zijn aan de massacom municatiemiddelen en dus niet te bestrij den. De ontwikkeling naar een zekere be roepsmoraal, i.c. bij filmproducenten, bio scoopexploitanten, filmcritici evenals bij uitgevers, journalisten, radio- en televisie programmaleiders heeft reeds getoond, een deel van de gevaren te kunnen in tomen. Behalve communicatiemiddel is de film ook, en kan nog veel meer worden, een nieuwe kunst met eigen ka rakter, een informatie-, voorlichtings- en opvoedingsmiddel van grote waarde, ook bij het onderwijs, een onmisbaar medium tot gezonde verstrooiing. En zij kan. in 28

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1959 | | pagina 27