Commissie van Geschillen
doende geïntimeerde in haar vorderingen niet ontvankelijk moet
worden verklaard en moet worden veroordeeld tot betaling van de
arbitragekosten in beide instanties, welke in tweede instantie
worden begroot op 300,en voor wat de eerste instantie aan
gaat 150,zijn, aangezien het salaris van geïntimeerdes ge
machtigde thans uiteraard voor haar eigen rekening is, zodat de
arbitragekosten in totaal 450,komen te bedragen
OPNIEUW RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP ALS
GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID:
VERNIETIGT het vonnis van de Commissie van Geschillen,
waarvan beroep;
VERKLAART geïntimeerde NTET-ONTVANKELIJK in haar
vorderingen
VEROORDEELT geïntimeerde tot betaling van de arbitrage
kosten in beide instanties in totaal bedragende 450,(vierhonderd
en vijftig gulden).
Aldus gewezen te Amsterdam op 29 Juli 1959.
De COMMISSIE VAN GESCHILLEN (TWEEDE KAMER) van
de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft het volgende arbitrale
vonnis gewezen in zake:
UNIVERSAL FILM AGENCY N.V., gevestigd te AMSTERDAM
en kantoorhoudende aldaar aan het Damrak 55, eiseres, contra
DAMRAK-THEATER N.V., gevestigd te Amsterdam en kantoor-
houdende aldaar aan de Reguliersbreestraat 31, gedaagde.
De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) van de Neder
landsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage-
Reglement van de Bond benoemd en aangewezen als arbitrage
college voor de beslechting van geschillen tussen leden van de
Bond onderling;
IN AANMERKING NEMENDE:
dat eiseres bij request dd. 3 Augustus 1959 (hetwelk op dezelfde
dag 's morgens omstreeks 10 uur op het Bondsbureau is ingeko
men) een geschil contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van
welk request een afschrift aan dit vonnis is gehecht en hetwelk
beschouwd wordt als hier te zijn ingelast;
dat de Voorzitter der Commissie van Geschillen overeenkomstig
artikel 15G van het Arbitrage-Bondsreglement dit geschil spoed
eisend heeft verklaard
dat de Commissie partijen tijdig opgeroepen heeft tot haar
zitting, gehouden op Maandag, 3 Augustus 1959, des middags om
vijf uur op het Bondsbureau, Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam
dat aldaar verschenen zijn de heren J. L. Paerl en L. J. Paerl,
respectievelijk directeur en leider van eiseres, en voorts C. J.
Blad en W. J. M. Stam, respectievelijk directeur en leider van
gedaagde;
dat de heer Blad namens gedaagde in hoofdzaak heeft ver
klaard, dat de film „De nacht voor de première" inderdaad ge
dateerd en bevestigd was voor vertoning in Cineac-Damrak op 24
Juli 1959; dat dit allerminst wil zeggen, dat dit een vaste datum
zou zijn; dat gedaagde getracht heeft haar programmering zodanig
te maken, dat zij de opgegeven datum zou kunnen handhaven,
maar dat dit haar tot haar spijt niet is gelukt; dat het overigens
nog de vraag is, of de onderhavige film bij uitstek geschikt is
voor de vacantietijd, zoals eiseres beweert; dat gedaagde ervan
uitgaat, dat prolongatie altijd voorgaat en dat daarom de film van
eiseres niet in de week aanvangende 24 Juli kon worden ingezet
en evenmin in de daarop volgende weekdat de heer Blad zich
op Woensdag 29 Juli 1959 's morgens zeer vroeg vanuit zijn
vacantieverbüjf in rFankrijk op de hoogte heeft gesteld van de
recettes, die de Dinsdag daarvoor in Cineac-Damrak waren ge
maakt; dat hij, aangezien deze recettes hoger waren dan die van
Maandag, daarin aanleiding heeft gevonden de lopende film ook
nog van 31 Juli af te prolongeren; dat hij vervolgens getracht
heeft de heer J. L. Paerl telefonisch te bereiken, maar dat hij de
heer L. J. Paerl aan de telefoon kreeg, aan wie hij zijn beslissing
heeft medegedeeld; dat de heer L. J. Paerl daarop slechts ge
reageerd heeft met de opmerking, dat deze beslissing van gedaagde
aan eiseres veel geld zou kostendat hij echter geen beroep heeft
gedaan op de expiratiedatum (31 Juli 1959) van het tussen partijen
bestaande contract; dat zulks weliswaar thans is gebeurd in het
request, waarbij het geschil is aanhangig gemaakt, maar dat eiseres
daarmee te laat is gekomen;
dat de heer J. L. Paerl namens eiseres daarop in hoofdzaak
heeft verklaard, dat de heer Blad als directeur van gedaagde wist,
dat het onderhavige contract op 31 Juli 1959 expireerde; dat de
heer Blad ook wist, dat er eiseres zeer veel aan gelegen was, dat
de film „De nacht voor de première" op 24 Juli in Cineac-Damrak
zou gaan lopen; dat het weliswaar zo langzamerhand usance is
geworden, dat prolongatie voorgaat, doch dat te dezer zake regle
mentair niets is bepaald: dat eiseres zich, gezien het onverwachte
succes van de film „Kop op, borst vooruit", er bij heeft neergelegd,
dat de inzetdatum van de film „De nacht voor de première" zou
worden verschoven naar 31 Juli; dat daarna bleek, dat gedaagde
overwoog de film „Kop op, borst vooruit" ook na 31 Juli te
prolongeren: dat eiseres daartegen bezwaar heeft gemaakt; dat
de heer Blad, de directeur van gedaagde, echter op Dinsdagavond,
28 Juli telefonisch vanuit Frankrijk als zijn beslissing heeft mede
gedeeld, dat laatstgenoemde film op 31 Juli niet meer zou worden
geprolongeerd en dat de film „De nacht voor de première" op
31 Juli zou gaan lopen; dat de heer J. L. Paerl op Woensdagmor
gen, 29 Juli juist onderweg van huis naar kantoor was, toen de
heer Blad opnieuw vanuit Frankrijk opbelde en als zijn gewijzigde
beslissing mededeelde, dat de film „Kop op, borst vooruit" toch op
31 Juli zou worden geprolongeerddat de heer J. L. Paerl na aan
komst op kantoor (vlak nadat het telefoongesprek met de heer
Blad geëindigd was) onmiddellijk getracht heeft de heer Blad
opnieuw telefonisch te bereiken, hetgeen niet mogelijk bleek; dat
het niet aangaat, dat de bioscoopondernemer Dinsdag aan de film
verhuurder mededeelt, dat zijn film de daarop volgende Vrijdag
vertoond zal worden en Woensdagmorgen deze beslissing herroept;
dat dit zeker niet betaamt, Wanneer de vertoning reeds eerder een
week was uitgesteld; dat eiseres op Woensdag, 29 Juli niets meer
kon ondernemen om het inzetten van haar film op Vrijdag, 31 Juli
te effectueren en er zich dus noodgedwongen bij heeft neergelegd,
dat de vertoning van haar film tot 7 Augustus werd opgeschoven;
dat eiseres echter niet het risico van een herhaling van het op
schuiven kon accepteren en dan ook, zodra haar bleek, dat ge
daagde geen zekerheid omtrent de vertoning van haar film op
7 Augustus wilde verschaffen, zich genoodzaakt heeft gezien het
geschil aanhangig te maken, dat het voor eiseres van zeer groot
belang is, dat haar film uiterlijk op 7 Augustus in Cineac-Damrak
(en gelijktijdig in het Plaza Theater) te Amsterdam wordt ver
toond, daar anders haar gehele programmering voor de vacantie-
periode in duigen dreigt te vallen;
dat de Voorzitter der Commissie hierop aan gedaagde ge
vraagd heeft, of de heer Blad op Woensdag, 29 Juli zijn beslissing
van Dinsdag, 28 Juli om op Vrijdag, 31 Juli de film van eiseres
te gaan vertonen heeft herroepen
dat de heer Blad namens gedaagde hierop bevestigend heeft
geantwoord en daaraan verder in hoofdzaak heeft toegevoegd, dat
de kwestie voor hem zeer moeilijk was; dat er op Dinsdag, 28 Juli
sprake van was, dat de film „Kop op, borst vooruit", die zeer goed
liep, op Vrijdag, 31 Juli zou worden overgebracht naar het Capitol
Theater te Amsterdam; dat de heer Blad echter later vernam,
dat dit niet zou doorgaan; dat hij daarom op Woensdagmorgen,
29 Juli nogmaals telefonisch heeft geïnformeerd naar de gang van
zaken en toen gehoord heeft, dat de recettes ondanks het warme
weer bleven stijgen; dat hij het toen niet verantwoord heeft ge
acht de vertoning van deze film te staken; dat spreker als het
ware tussen twee vuren zat; dat hij allerminst het belang van
eiseres uit het oog heeft verloren en zeer goed begrepen heeft, dat
het bij herhaling verschuiven van een inzetdatum vooral in de
vacantieperiode programmeringsmoeilijkheden kan opleveren, maar
anderzijds van eiseres verwacht, dat zij met prolongatiemogelijk-
heden rekening houdt;
dat de heer J. L. Paerl namens eiseres vervolgens in hoofd
zaak heeft verklaard, dat hij begrijpt, dat gedaagde ook de be
langen van de verhuurder van de andere film in het oog moest
houden, maar dat daartegenover staat, dat de andere verhuurder
reeds twee weken lang uitsluitend voordelen geniet en alle nadelen
ten laste van eiseres komen; dat dit naar de mening van eiseres
te ver gaat omdat er geruime tijd tevoren duidelijke afspraken
waren gemaakt omtrent de vertoning van de film „De nacht voor
de première"; dat de heer Blad, voordat hij met vacantie vertrok,
nog aan eiseres te kennen heeft gegeven, dat deze zich geen zorgen
behoefde te maken over de inzetdatum van haar film en daaraan
38