Twee recente gebeurtenissen op internationaal organi satorisch gebied in ons bedrijf vragen onze bijzondere aandacht. De eerste betreft de activiteit van de Europese Parlementaire Groep voor de Film, die op 14 April van dit jaar opgericht is in het kader van de Algemene Ver gadering der Europese Economische Gemeenschap te Straatsburg. Deze groep heeft ten doel om ingevolge de bepalingen van het verdrag van Rome tot oprichting der Europese Gemeenschap een snelle en doeltreffende inte gratie te bevorderen van de cinematografische activiteiten tussen de zes aangesloten landen onder andere door har monisatie van de wetgeving op filmgebied, de bevordering en ontwikkeling van samenwerking in de productie en distributie van Europese films en het gebruik van films ter voorlichting aangaande de vraagstukken over Europese integratie. In het bestuur, dat voorgezeten wordt door de Italiaan Enrico Carboni, is ons land vertegenwoordigd door het Tweede Kamerlid, de heer Dr. W. J. Schuijt. Hiermede is althans in de overheidssfeer het eerste inter nationale contactpunt geschapen voor de bestudering en bespreking van de vraagstukken, welke zich voor het film bedrijf voordoen bij de ontwikkeling van de Gemeen schappelijke Europese Markt. Op 4 September heeft de groep onder leiding van haar voorzitter in Venetië een hearing aangaande de huidige vraagstukken van het Europese film- en bioscoopbedrijf gehouden onder een aantal deskundigen uit de aange sloten landen. Voor ons land is hieraan deelgenomen door de Voorzitter en de Directeur van de Bond. Nadat de delegaties gedurende de openingszitting in meer algemene zin verklaringen hadden afgelegd omtrent de situatie in de onderscheiden landen, is de vergadering geschorst op dat de gedelegeerden in de gelegenheid zouden zijn zich te beraden over de wijze, waarop de ontwikkeling en de coördinatie van belangen van het film- en bioscoopwezen in Europa het best zouden kunnen worden bevorderd. Zij zijn het na langdurige discussie eens geworden over de volgende aanbevelingen: 1. De vertoning van films in het openbaar is, behalve dat zij onderworpen is aan de fiscale lasten, welke alle economische activiteiten gemeenschappelijk te dragen heb ben, nog eens extra getroffen door verouderde belasting heffingen op de bruto-ontvangsten, gemaakt met de ver koop van entreebiljetten zonder dat rekening wordt ge houden met de financiële uitkomsten der ondernemingen; deze belastingen zijn belangrijk hoger dan die, welke voor concurrerende ontspanningsmedia gelden, zoals schouw burgen, variété-theaters en concertgebouwen, terwijl noch tans de film, ook bij vergelijkbaar cultureel niveau, in de verste verte niet de voordelen geniet van faciliteiten en subsidies. De extra belastingen zijn ondragelijker gewor den naarmate het bioscoopbezoek vermindert en wel onop houdelijk vermindert met name tengevolge van de concur rentie met de televisie, die zowel in fiscaal als organisato risch opzicht van een bevoorrechte positie profiteert. De gedelegeerden achten de situatie, waarin het film- en bioscoopbedrijf is komen te verkeren zo ernstig, dat, tenzij men tijdig maatregelen neemt analoog aan die in sommige landen, zoals bijvoorbeeld in de Verenigde Staten waar de bioscoopvoorstellingen welhaast algehele ontheffing van de vermakelijkheidsbelasting hebben ge kregen, te vrezen valt, dat de grondslagen van de cinema tografische industrie als zodanig onherstelbaar worden ondermijnd. Men acht het om deze redenen onvermijdelijk, dat de onderscheiden heffingspercentages der vermakelijk heidsbelasting met elkaar in overeenstemming worden gebracht en zullen worden verlaagd tot een niveau, dat in totaal genomen 10 c/c van de entreeprijzen niet te boven gaat. 2. Wat de televisie aangaat achten de gedelegeerden het noodzakelijk, dat de coëxistentie met de bioscoop zal worden verzekerd op basis van fiscale en wettelijke ge lijkheid, in het bijzonder ook op het gebied van de openbare vertoning en het gebruik van films voor de televisie. 3. De beperkende maatregelen, welke thans in de lan den der E.E.G. gelden ten gunste van de nationale film producties, moeten beschouwd worden als een rechtstreeks uitvloeisel van de fiscale situatie. Dientengevolge zal alleen een voorlopige en wezenlijke vermindering hiervan een toenemende aanpassing conform de richtlijnen van het Internationale activiteit

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1959 | | pagina 3