Nederlandse Filmacademie Een oud-directeur keert op zijn post terug tijd na de oorlog ongetwijfeld nuttig werk had verricht, mogelijk een reorganisatie behoefde. De laatste jaren had zelfs het denkbeeld postgevat, dat het te zijner tijd zou moeten verdwijnen om door een doelmatiger georganiseer de afdeling van het Ministerie van Handel en Industrie te worden vervangen. Dit Ministerie was zelfs al zo ver ge gaan een commissie in te stellen om de positie en de acti viteit van het Centre aan een onderzoek te onderwerpen met het oog op het voorbereiden van eventuele wijzigingen. Met het aan de macht komen van Generaal de Gaulle kwam het Centre en zijn organisatie tijdelijk op de achter grond te staan. De Directeur -Generaal van dit lichaam behield voorlopig zijn zeer vergaande volmachten, die zich over alle takken van de filmindustrie uitstrekken. In de loop der jaren was de macht van deze functionaris ge stadig gegroeid, terwijl de toporganisatie van het Franse filmbedrijf geleidelijk aan betekenis verloor, ten slotte in feite nog slechts op papier bestond, zodat het bedrijf hier door zijn politieke zelfstandigheid in binnen- en buiten land verspeelde. In 1952 was Jacques Flaud, de Secretaris-Generaal van de christelijk-sociale parlementsgroepen, tot directeur- generaal van het Centre National benoemd. Weliswaar heeft men hem vaak dictatoriale handelwijzen verweten en heeft hij beslist vele fouten begaan, maar hij heeft zich in het filmbedrijf ook talrijke vrienden weten te verwer ven, omdat hij zich niet alleen tot één van de beste inter nationale filmdiplomaten ontwikkelde, maar ook in het Centre enkele dringende hervormingen wist in te voeren, zodat het een beter instrument werd. Men heeft hem voorts verweten, dat hij niets ingrijpends ondernomen heeft om bij de verdeling van de zogenaamde financiële hulp van de staat de gelijkstelling van waardevolle en soms com mercieel zwakke producties met oppervlakkige en dikwijls zeer winstgevende succesfilms te verhinderen. Er rekening mede houdende, dat het moeilijk is altijd de juiste gren zen te trekken, zou een met de feiten overeenstemmende maatregel waarschijnlijk het sterkste verzet juist bij de producenten hebben uitgelokt, omdat deze in Frankrijk zo goed als elders van geen discriminerend oordeel van de staat willen weten. Het ligt in de ontwikkeling, dat ook het Centre National vroeg of laat zal worden betrokken in de reorganisaties welke allerwegen in de regeringsadministratie plaats vin den. Een eerste symptoom daarvan was in October j.1. de benoeming van Michel Fourré-Cormeray tot directeur- generaal van het Centre National de la Cinématographie, een functie, die hij reeds van 19451952 had bekleed. De heer Jacques Flaud werd bij decreet benoemd tot ere- directeur van het Centre en heeft inmiddels een functie gekregen op Buitenlandse Zaken, waar hij voor de Com missie voor de Onzichtbare Transacties (Comité des Trans- actions Invisibles) van de Organisatie voor de Europese Economische Samenwerking (O.E.E.S.) een rapport sa menstelt over de economische, sociale en fiscale situatie van de filmbedrijven in de zeventien bij deze organisatie aangesloten landen. Dit rapport zal ten doel hebben ge noemde Commissie voor te lichten bij het nemen van be slissingen betreffende aanbevelingen. Van de heer Fourré-Cormeray is bekend, dat hij een warm voorstander is van de bevordering der internationale coproducties. Bij zijn installatie einde October j.1. heeft hij aan de pers medegedeeld, dat er drie aangelegenheden waren, welke zijn onmiddellijke aandacht vroegen, te we ten: de voortzetting van het hulpfonds op 1 Januari 1960. dat wil zeggen de vervanging daarvan door een nieuwe regeling; de invoering van de internationale voorschrif ten van de Euromarkt en de hervorming van de beroep organisaties van het Franse filmwezen in overeenstemming met de omstandigheden en het zich wijzigende administra tieve regime, dat uit de nieuwe methoden van de huidige regering geboren wordt. Een andere benoeming, welke door het bedrijf met vol doening werd begroet, is die van de heer Plouvier, een ambtenaar van het Rekenhof en penningmeester van het internationaal filmfestival van Cannes, tot leider van het ministeriële departement film onder de Minister van Cul turele Zaken, André Malraux. Plouvier behoorde in 1956 tot het kabinet van de Minister van Nijverheid en Han del, Lemaïtre, en werkte toen een hervormingsplan voor de filmpolitiek uit, dat sterk de belangstelling van het Franse filmbedrijf trok. Tengevolge van de val van de toenmalige regering, is dit project nooit tot uitvoering gekomen. In een bijeenkomst van de Raad van Beheer van het Nederlands Filminstituut op 13 November j.1. heeft de voorzitter van het Nederlands Filminstituut, Prof. Dr. Ph. J. Idenburg, het nieuwe curatorium voor de Nederlandse Filmacademie geïnstalleerd. Dit college wordt belast met het algemeen toezicht op de gang van zaken bij het onder wijs, en krijgt mede tot taak de verdere uitbouw van de Filmacademie in onderwijskundig opzicht voor te bereiden. In dit curatorium hebben zitting genomen: Prof. Mr. Dr. M. Rooy, hoogleraar aan de Universi teit van Amsterdam en Directeur van het Nederlands Persinstituut; de heer Bernard Verhoeven, lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal en Directeur van de Maastrichtse ToneelschoolMr. Dr. J. van der Hoeven, lid van de Gemeenteraad van Amsterdam en van de onder wijscommissie van deze Raad, voorts advocaat en procu reur te Amsterdam; de heer W. F. Dubbeldeman, direc teur van de maatschappij Tuschinski; de heer E. J. Ver- schueren, directeur van Cinecentrum te Hilversum; de heer W. Povel, voorzitter van de Nederlandse Beroeps vereniging van Filmers; de heer J. G. J. Bosman, vanwege de Raad van Beheer van het Nederlands Filminstituut; en de heer Mr. W. van Heuven Jr., die het curatorium als secretaris zal dienen. Het is waarschijnlijk dat de Gemeente Amsterdam nog een of twee vertegenwoordigers in het curatorium zal wil len benoemen, als de Filmacademie gesubsidieerd gaat worden door de stad Amsterdam. De heer E. J. Verschueren heeft het voorzitterschap van het curatorium op zich genomen. Burgemeester en Wethouders van Amsterdam hebben be gin November aan de Raad dezer Gemeente medegedeeld, dat zij de oprichting van de Nederlandse Filmacademie noodzakelijk achten en verzocht een dienovereenkomstige verklaring af te geven. Deze verklaring van het Gemeente bestuur is namelijk vereist om in aanmerking te kunnen komen voor het verkrijgen van de subsidies van Rijk en Gemeente, welke nodig zijn voor de uitbouw van het leer programma van de Academie. Het plan bestaat namelijk om, naast de bestaande studie richtingen voor scenarioschrijver en voor commercieel medewerker bij het filmwezen, te komen tot opleidingen in de vakken camera, montage, productie, regie, labora torium en geluidstechniek. 18

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1959 | | pagina 19