Eerste openbare les aan de R.K. Universiteit te Nijmegen Op Vrijdag 6 November j.1. werd de film als universi tair studievak in de R.K. Universiteit te Nijmegen inge leid met de eerste openbare les, waarmede de filmcriticus A. J. P. van Domburg zijn ambt van lector in de leer van de film als cultureel uitdrukkingsmiddel in de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte aanvaardde. Voor deze gebeurtenis, welke plaats vond in de ruime aula van de universiteit aan de Wilhelminasingel, bestond grote belangstelling. Behalve vele leden van de betrokken faculteit en andere hoogleraren gaven ook tal van repre sentatieve figuren uit het Nederlandse culturele leven, vertegenwoordigers uit de kringen van de pers en het Nederlandse filmwezen acte de présence, terwijl het bal kon tot de nok toe gevuld was met studenten, die gekomen waren om de nieuwe lector te horen. De heer Van Domburg zeide in zijn inleiding, dat de titel van deze openbare les, „Oog om oor", minder zin speelde op het samengaan van twee essentiële elementen van de filmkunst dan wel op hun ontmoeting. In het gril lige en rumoerige domein van de filmcommunicatie heb ben reeds honderden boeken en duizenden verspreide ge schriften gepoogd, uitzichten te openen naar aanvaardbare vaste waarden. Onder de driehonderd millioen bioscoop- gangers, die wekelijks een film consumeren, is een kern hardnekkige belangstellenden aanwezig, die volharden in het geloof, dat de film een cultureel uitdrukkingsmiddel is, dat zich tussen de andere expressievormen kan hand haven. In alle beschaafde landen zijn in de loop der jaren groepen ontstaan, die studie maken van de ontwikkeling van de filmkunst en de waarde van de film als mede delingsfactor. In Nederland zijn niet minder dan drie centra voor filmvorming, te weten de voortreffelijke kadercursussen van de Katholieke Filmactie, alsmede het Nederlands Filminstituut en het Nederlands Filmmuseum. In het hart van het film- en bioscoopbedrijf heeft jaren lang een Culturele Adviescommissie, op initiatief van dat bedrijf niet te loochenen voorwaarden geschapen voor de bloei van een respectabele Nederlandse documentaire filmkunst, die nergens ter wereld overtroffen of zelfs maar geëvenaard wordt. En in Nijmegen draagt een stu- dentenfilmgroep een naam, waarin een uitdaging klinkt aan het adres van degenen, die de euvele moed zouden heb ben te beweren, dat de filmkunst geen bewegingskunst mag heten. Bij zoveel gezonde belangstelling wordt een leeropdracht, die de film tot thema heeft, aantrekkelijk en een novum natuurlijk. Want er zal nu gelegenheid zijn om het ruime terrein in zijn geheel te overzien met meer rust en bezinning, dan incidentele beschouwingen op kran tenpapier mogelijk maken, en in het besef dat een vrucht bare wisselwerking kan ontstaan tussen de docent en de studenten, die krachtens hun sympathie voor de film zijn geestverwanten zijn. Het lijkt een boeiende en pikante onderneming, de studenten bij hun verkenningen van een nog zo jong en al zo pretentieus fenomeen bij te staan en temidden van vele nuttige twijfels en aarzelingen op zoek te gaan naar de vastigheid, die uitgangspunt kan worden voor vruchtbaar onderscheid, juist in een tijd dat de film industrie en ten dele ook de filmkritiek bezig zijn, de am bachtelijkheid en de vormdistinctie prijs te geven voor de anecdote. Deze situatie achtte de heer Van Domburg lichtelijk chaotisch en weinig beterschap belovend. Zij zal voor lopig oorzaak blijven van veel misverstanden, waarvan er één is, dat de film geen creatief vermogen bezitten kan, omdat zij een industrieel product zou zijn. Maar dwars door alle commerciële en industriële machinaties heen heeft de geest gewaaid waar hij wilde. Toen de avant- gardisten hun experimenten moesten staken, omdat de geluidsfilm niet meer te betalen was, zijn ze overgegaan naar de industrie, waar anderen voor hen betaalden en waar hun experimenten werden voortgezet. Spreker her innerde in dit verband aan het werk van Walter Ruttman, Fritz Lang, Ernst Lubitsch, Alfred Hitchcock, René Clair en Claude Autant Lara, die sindsdien in industrieel ver band zijn blijven werken, en zag in Van der Horsts „Prijs de Zee" het bewijs, dat Ruttman in 1928 de industriële dwang doeltreffend en met talent doorbroken heeft tot bemoedigend voorbeeld voor alle anderen. Aan de films, die ons telkens weer verbaasd doen staan over de mogelijkheden van het medium zullen we onze aandacht moeten besteden. Want uit deze werken zijn de spelregels af te leiden, waaruit de zelfstandige filmexpres- sie kan ontstaan die de kunstenaar dienen kan om zijn denken en voelen in waarneembare vormen over te bren gen. Men kan het moeilijk toeval noemen, dat alle be kwame filmers met inachtneming van hun persoonlijke neigingen eerbied tonen voor bepaalde wetten, die zij als onontbeerlijk beschouwen voor het ontstaan van de zelfstandige filmvormen, die er allereerst en op natuur lijke wijze op gericht zijn, de fotografische weergave uit de weg te gaan. De grote ambachtslieden van de filmkunst hebben de filmbeginselen zo getrouw beleden, dat het op zijn minst riskant genoemd moet worden een zelfstandige filmvorm zonder die spelregels te veronderstellen. In hun practijken erkennen zij slechts de betrekkelijkheid van camera, ar chitectuur, spel, belichting, levend of dood object, kleur, stilte, geluid waaraan zij geen objectieve waarden toekennen, maar die zij in een nauwkeurig afgestemde wisselwerking en ordening tot een bewogen rhythme we ven als evenzoveel accenten van een musisch geheel. Hier uit valt de conclusie te trekken, dat het de filmer, door gaans regisseur genoemd, is, die de samenstelling tot stand brengt, waarin de afzonderlijke delen zinrijk tot een ge heel worden gemaakt. Wat er in die afzonderlijke delen door anderen wordt verricht en hoe goed de verrichting ook uit mag vallen, de synthese, die voor de filmexpressie voorwaarde is, wordt door de filmer tot stand gebracht. Zolang die synthese afwezig blijft, is er van filmvorm nog geen sprake; de vorm ontstaat uit die synthese. Spreker concludeerde, dat, zoals uit tal van voorbeelden blijkt, de filmer er voortdurend op uit is de subjectieve weg van de filmische interpretatie te bewandelen, omdat iedere poging om het tegendeel te doen moet uitlopen op reproductie en aldus de creatie, die uit het spel met beel den en geluiden ontstaat, onmogelijk maakt. Een spel mèt beeld en geluid, een spel, waarin beide elementen voort durend in worsteling geraken: de strijd om de aandacht van oog en oor. 19 De film als cultureel uitdrukkingsmiddel

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1959 | | pagina 20