De Raad van Beroep (Eerste Kamer) van de Nederlandsche
Bioscoop-Bond, ingevolge de Statuten en het Arbitragereglement
van die Bond benoemd en aangewezen als arbitragecollege voor de
beslechting van geschillen in tweede en hoogste instantie tussen
leden van de Nederlandsche Bioscoop-Bond;
IN AANMERKING NEMENDE:
het vonnis in eerste aanleg van de Commissie van Geschillen
(Tweede Kamer) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, gewezen
op 3 Augustus 1959, van welk vonnis de beslissing luidt:
„A. Veroordeelt gedaagde om de film „De nacht voor de pre
mière" op Vrijdag, 7 Augustus 1959 in Amsterdam af te nemen:
B veroordeelt gedaagde, indien zij aan de veroordeling sub A
niet voldoet, aan eiseres filmhuur van een bruto-recette van
na aftrek van vermakelijkheids- en omzetbelasting te be
talen
C. veroordeelt gedaagde voorts in de geschilkosten, bedragende
50-".
IN AANMERKING NEMENDE VOORTS:
dat appellante bij request van 6 Augustus 1959 nader aangevuld
bij schrijven van 14 Augustus 1959 hoger beroep heeft aangetekend
tegen de uitspraak van de Commissie van Geschillen (Tweede Ka
mer) dd. 3 Augustus 1959, van welke stukken afschrift aan dit
vonnis is gehecht en welke beschouwd worden als hier te zijn inge
last;
dat de Raad partijen heeft opgeroepen tot zijn zitting op Don
derdag 15 October 1959 op het Bureau van de Nederlandsche Bio
scoop-Bond, Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam, teneinde haar in de
gelegenheid te stellen haar wederzijdse standpunten nader monde
ling toe te lichten;
dat aldaar zijn verschenen de heren C. J. Blad, directeur, en
W. J. M. Stam, leider van appellante enerzijds, en de heren
J. L. Paerl, directeur en L. J. Paerl, leider van geïntimeerde
anderzijds;
dat de heer J. L. Paerl namens geïntimeerde in hoofdzaak
heeft verklaard, dat de heer Blad op Dinsdagavond 28 Juli geïnti
meerde heeft laten weten, dat haar film „De nacht voor de pre
mière" op Vrijdag 31 Juli zou worden ingezet; dat dit in ieder
geval een vaste datum was; dat de heer Blad zich aan deze datum
niet heeft gehouden en op Woensdagochtend 29 Juli uit Frankrijk
heeft opgebeld met de mededeling, dat geïntimeerdes film Vrijdag
31 Juli niet kon worden ingezet; dat geïntimeerde in dit licht
gezien niet begrijpt hoe appellante kan stellen, dat geïntimeerde
zich niet aan de einddatum heeft gehouden; dat geïntimeerde op
Woensdag 29 Juli door de heer Blad voor een fait accompli werd
geplaatst; dat de heer Blad zijn mededeling aan sprekers zoon
heeft gedaan en dat spreker zelf hem later niet meer heeft kunnen
bereiken; dat hij geen middel had om te bereiken dat zijn film
toch Vrijdag 31 Juli zou worden ingezet; dat hij zich er noodge
dwongen bij heeft moeten neerleggen, dat zijn film nogmaals een
week werd opgeschoven; dat echter geïntimeerde, toen bleek dat
de datum van 7 Augustus voor de première van haar film ook niet
vast stond, een spoedgeschil aanhangig heeft gemaakt; dat geïnti
meerde door het voortdurende uitstel veel schade heeft geleden,
welke schade een veel groter bedrag beloopt dan hetwelk door de
Commissie van Geschillen is toegewezen; dat geïntimeerde weet,
dat het in normale gevallen usance is, dat een film, waarvan de
contractuele einddatum nog niet is verstreken, bij prolongatie van
de voorafgaande film wordt opgeschoven; dat het hier echter om
een bijzonder geval gaat; dat de datum van 24 Juli lag in de
tweede week van de bouwvakvacantiedat op grond van de artike
len 7 en 8 van de Bondsvoorwaarden een film op een overeengeko
men datum moet worden afgenomen, indien de verhuurder daarop
blijft staan; dat voorts geen verhuurder gedwongen kan worden een
film te leveren, waarvan de contractuele einddatum voorbij is; dat
er naar appellante heeft erkend ten aanzien van de film „Kop op,
borst vooruit" geen contractuele verplichting tot prolongatie be
stond; dat de tegenvordering van appellante niet bij de Raad van
Beroep thuishoort, doch bij de Commissie van Geschillen; dat ge
zien het feit, dat het contract als einddatum had 31 Juli, een vaste
premièredatum van 24 Juli voor de verhuurder niet riskant was,
misschien wel voor de exploitant; dat de datum van 24 Juli al lang
tevoren bevestigd was en hij deze altijd als dè inzetdatum heeft be
schouwd; dat bij de onderhavige kwestie twee verhuurders betrok
ken zijn, waarvan de een alleen profijt door wekenlange prolongatie
en de ander, geïntimeerde, alleen nadeel heeft gehad; dat spreker
bij de heer B. W. G. van Royen heeft bereikt, dat de film „Kop op,
borst vooruit" in het Capitol Theater kon doorlopen; dat de N.V.
Centrafilm daarmede accoord was; dat het niet juist is, dat spre
kers zoon op Woensdag 29 Juli met een verder uitstel accoord is
gegaandat echter toen sprekers zoon tot de heer Blad opmerkte
zijn vader mededeling van een en ander te zullen doen, waarop
deze de heer Blad nog wel zou opbellen, de heer Blad zeide, dat dit
niet meer nodig was, omdat zijn beslissing om te prolongeren vast
stond; dat dit toch wel een vreemde vorm van overleg is; dat spre
ker zich noodgedwongen bij een verdere verschuiving heeft moeten
neerleggen en hij tegen verdere prolongatie is blijven protesteren;
dat spreker ervan overtuigd is, dat de heer Blad met het inzetten
van de film „Kop op, borst vooruit" op 17 Juli te goeder trouw is
geweest; dat de heer Blad echter verzuimd heeft tegen de N.V.
Centrafilm te zeggen, dat haar film maar één week in het Cineac-
Damrak Theater zou kunnen lopen; dat appellante aan alle moei
lijkheden nog had kunnen ontkomen door de film van geïnti
meerde op 7 Augustus in te zetten;
dat de heer Blad namens appellante in hoofdzaaak heeft ver
klaard, dat geïntimeerde zich heeft neergelegd bij de verschuiving
van haar film naar 7 Augustus en zich hiermede heeft los ge
maakt van de einddatum van het contract, zijnde 31 Juli; dat
voorts appellante de overeenkomst van Dinsdag 29 Juli niet een
zijdig heeft verbroken; dat spreker Woensdagmorgen vroeg per
soonlijk uit zijn vacantieverblijf de heer Paerl thuis over deze
kwestie heeft opgebeld; dat spreker in plaats van de heer J. L.
Paerl thuis, diens zoon de heer L. J. Paerl op kantoor aan de tele
foon heeft gekregen, aan wie hij de situatie heeft voorgelegd; dat
het feit, dat spreker zelf de heer Paerl heeft opgebeld, bewijst, dat
hij overleg heeft gepleegd; dat voorts de heer L. J. Paerl, die al
twaalf jaar volmacht bij geïntimeerde heeft, met het uitstel accoord
is gegaan, zij het niet vol enthousiasme; dat spreker dus de zaak
wel degelijk met geïntimeerde heeft besproken; dat er Dinsdag
morgen 28 Juli op het kantoor van de heer B. W. G. van Royen
een bespreking is geweest in tegenwoordigheid van de heren Paerl,
B. W. G. van Royen en Stam, waar de situatie van alle kanten is
bezien; dat er dus op Dinsdag vóór twaalf uur een bespreking is
geweest; dat de datum van 24 Juli niet in dé arbeidersvacantie-
week was, doch in de tweede week, welke nog slechts vier vacantie-
dagen bevatte; dat geïntimeerde nooit gesproken noch geschreven
heeft over een vaste datumdat appellante uiteraard de handhaving
van een datum voor de verhuurder van belang acht; dat appellante
het belang van de verhuurder in dit geval zeker onderkend heeft;
dat het inzetten van de film „Kop op, borst vooruit" op 17 Juli
volkomen te goeder trouw is gebeurd; dat appellante niets van
deze film verwachtte en deze aanvankelijk zelfs niet heeft willen
vertonen; dat hij hiertoe eerst na herhaald aandringen van de ver
huurder is overgegaan; dat de film „Kop op, borst vooruit" tegen
alle verwachtingen in buitengewoon goede resultaten gaf; dat zij in
de eerste vertoningsweek een recette van ruim had en in
de tweede week van dat in de derde week de recette tot
en met Maandag en tot en met Dinsdag (28 Juli) -
meer was dan over dezelfde dagen de week er voor;
dat naar de mening van appellante de usance, dat prolongatie
voorgaat, in de gehele bioscoopwereld leeft en het recht van pro
longatie als een ongeschreven wet wordt beschouwd; dat appellante
de uitspraak van de Raad in deze van algemeen groot belang acht;
dat daarmede voor de toekomst zal worden uitgemaakt of prolon
gatie al dan niet prevaleert; dat er o^ Dinsdag 21 Juli met geïnti
meerde contact is geweest over de prolongatie van de film „Kop
op, borst vooruit"; dat appellante op grond van de cijfers
prolongatie wenselijk achttedat de film „De nacht voor de pre
mière" toen is opgeschoven waartegen geïntimeerde wel bezwaar
heeft gemaakt, omdat 24 Juli in een week met vacantiedagen viel
dat appellante zich zeer wel kan voorstellen, dat geïntimeerde heeft
getracht op 24 Juli toch haar film ingezet te krijgen; dat bij de
bespreking op de volgende Dinsdag, 28 Juli, van de zijde van appel
lante is gesteld, dat op grond van de cijfers weer zou moeten wor
den geprolongeerddat de heer Paerl daarop heeft gezegd eerst
met spreker contact te willen hebben, omdat deze tegen hem gezegd
had, dat hij hem niet in de steek zou laten; dat dit ook sprekers
plan was, doch dat de cijfers van de film „Kop op, borst vooruit"
hem tot prolongeren dwongen; dat inderdaad in het contract met
Centrafilm geen prolongatieclausule is opgenomendat dit even
min het geval is in het contract met geïntimeerde; dat de heer
Paerl Dinsdag 28 Juli spreker in tegenwoordigheid van de heer
Stam heeft opgebelddat de heer Paerl hem alles heeft uiteen
gezet en gesproken heeft over zijn suggestie de film „Kop op, borst
vooruit" naar het Capitol Theater over te brengen; dat spreker
op de opmerking van de heer Paerl zijn film toch Vrijdag 31 Juli
in te zetten heeft geantwoord, dat dit gezien de cijfers niet een
voudig was; dat spreker vervolgens de heer Stam heeft gevraagd
te onderzoeken of de N.V. Centrafilm accoord kon gaan met het
overbrengen van haar film naar het Capitol Theater; dat Dinsdag
avond omstreeks 8 uur de heer Stam spreker berichtte, dat Centra
film daartoe niet bereid was; dat hij tevens op sprekers vraag
te kennen gaf, dat hij de indruk had, dat de ontvangsten lager
waren dan Maandag; dat spreker daarop aan de heer Stam heeft
gezegd de heer Paerl mede te delen, dat de film „Kop op, borst
29