Commissie van Gesehi De COMMISSIE VAN GESCHILLEN (TWEEDE KAMER) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft het volgende arbitrale von nis gewezen inzake: N.V. HOLLAND FILM, gevestigd te Amsterdam en kantoor hou dende aldaar aan de Kalverstraat 226, eiseres contra WARNER BROTHER'S FIRST NATIONAL PICTURES N.V., gevestigd te Amsterdam en kantoor houdende aldaar aan de Kei zersgracht 778, gedaagde. De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) van de Neder landsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage- Reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage college voor de beslechting van geschillen tussen leden van de Bond onderling; IN AANMERKING NEMENDE: dat eiseres bij request dd. 17 October 1959 een geschil contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, luidende als volgt: „In verband met het tussen ons en de N.V. Warner Bros. gesloten contract, gedateerd November 1958 Nr. A 012-59114 voor naverto- ningen Amsterdam, verlangen wij voor het Capitol Theater te Am sterdam levering van de film „The Nun's Story", nadat de verto ningen in het City Theater te Amsterdam beëindigd zijn. Daar de N.V. Warner Bros. haar contractuele verplichtingen tegenover ons niet wenst na te komen en de film in een ander theater in navertoning wil brengen, verzoeken wij U de N.V. War ner Bros, te verplichten a. ons de film ter beschikking te stellen. b. bij niet nakomen van deze verplichting de N.V. Warner Bros. een dwangsom op te leggen, gelijkstaand aan de waarde der door de N.V. Warner Bros. te ontvangen filmhuur of zoveel meer of minder als de Commissie bepaalt, en wel voor iedere week, dat de N.V. Warner Bros. de film aan een ander theater dan de in bovenaangehaald contract genoemde theaters levert. In verband met de urgentie, zal het ons aangenaam zijn, indien U deze kwestie als een spoedgeschil zoudt willen behandelen." dat aan dit request was toegevoegd het voornoemde contract, genummerd: 59114 A 012, alsmede een brief van gedaagde aan eiseres, gedateerd 14 November 1958, luidende: „Betreft overeenkomst no. 59114, betreffende de volgende thea ters: Apollo, Bio, Ceintuur, Desmet, Edison, Hallen, Luxor, Plaza, West-End, Capitol en Victoria, gevestigd te Amsterdam. Hiermede bevestigen wij, de onlangs door U met de heer Ooms gemaakte overeenkomst, vastgelegd in de contractaanvrage(n) no. A.012 te hebben geaccepteerd. Wij vertrouwen, dat deze overeenkomst tot tevredenheid van beide partijen zal worden afgewerkt en tekenen," dat het aanvraagformulier, genummerd 59114 A. 012, gedateerd November 1958 betrekking heeft op de verhuur en huur van films, te kiezen uit gedaagdes productie 1958/59 eii „beschikbare voor gaande producties", te vertonen in de theaters: Apollo, Bio, Cein tuur, Desmet, Edison, Hallen, Luxor, Plaza, West-End, Capitol en Victoria te Amsterdam met de volgende bepaling: „50 navertoningen in genoemde 11 theaters"; dat verder de filmhuurpercentages in het aanvraagformulier zijn genoemd, echter met de bepaling: van z.g. f ree negotiables of ev. supers nader in onderling overleg vast te stellen"; dat het lid-Voorzitter, de heer C. van Willigen en het lid-plaats- vervangend Voorzitter der Commissie van Geschillen, Mr. H. Wil ton, te kennen hebben gegeven aan de behandeling van het onder havige geschil niet te willen deelnemen; dat de overige leden van de Tweede Kamer der Commissie van Geschillen met algemene stemmen overeenkomstig artikel 12 B van het Bondsarbitrage-Reglement besloten hebben tot lid-Voorzitter voor de behandeling van het onderhavige geschil aan te wijzen de heer J. de Wilde, wonende te Amsterdam, directeur van de N.V. Filmverhuurkantoor Nederland te Amsterdam, die verklaard heeft deze last aan te nemen; dat het geschil overeenkomstig artikel 15 C van het Bondsarbi trage-Reglement spoedeisend is verklaard; dat de Commissie partijen heeft opgeroepen tot haar zitting, ge houden op Dinsdag, 20 October 1959 op het Bondsbureau, Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam; dat aldaar verschenen zijn de heren B. W. G. van Royen en W. K. G. van Royen, directeuren en J. H. Paternotte, bedrijfs leider van eiseres, alsmede L. Groen, directeur en P. J. N. R. Ooms, bedrijfsleider van gedaagde; dat de heer L. Groen namens gedaagde in hoofdzaak heeft verklaard, dat gedaagde bereid is de film „The nun's story" aan eiseres te leveren, echter niet reeds voor vertoning van Vrijdag, 23 October 1959 af; dat immers de film voor première-vertoning Amsterdam verhuurd is aan de combinatie van de ondernemingen, die het City Theater en het Theater Kriterion te Amsterdam exploiteren, waardoor de première-vertoning verdeeld is over die twee bioscopen met dien verstande, dat deze de film zes weken achtereen zullen vertonen; dat de film thans voor de derde week loopt in het City Theater en dat de première-vertoningen van 23 October af worden voortgezet in het Kriterion Theater; dat eiseres blijkens de tussen partijen bestaande overeenkomst alleen recht heeft op „navertoning", waaronder in ieder geval moet worden verstaan vertoning na het einde der première-vertoningen; dat overigens het woord „navertoning", zoals dat in het tussen partijen bestaand contract voorkomt, voor gedaagde niet de verplichting inhoudt om elke door eiseres gekozen film voor zogenaamde tweede- week-vertoning aan eiseres te leveren, al is dit meestal wel ge beurd, omdat gedaagde het voorbehoud heeft gemaakt hiervan af te wijken, als dat in het belang van gedaagde nodig is; dat ge daagde ook vroeger op grond van dit voorbehoud films aan andere bioscoopondernemingen voor tweede-week-vertoning heeft geleverd; dat de heer B. W. G. van Royen namens eiseres in hoofdzaak heeft verklaard, dat eiseres onder „navertoningsweken" als vermeld in de tussen partijen bestaande overeenkomst verstaat vertoningen onmiddellijk volgende op de premièrevertoningen; dat eiseres der halve aanspraak maakt op levering van de film „The nun's story", onmiddellijk na afloop van de première-vertoning van deze film in het City-Theater; dat naar de mening van eiseres de vertoning van deze film in het Kriterion Theater, volgende op het City Theater niet beschouwd moet worden als een première-vertoning, wat ook dienaangaande tussen gedaagde en de directies van het City- Theater en het Kriterion Theater is overeengekomen, maar als een tweede-week-vertoning, zijnde de eerste van de reeks navertonings weken, waarvan de rechten aan eiseres toekomen; dat partijen de overeenkomst betreffende de films uit gedaagdes productie 1957/58 juist ter vermijding van vroegere moeilijkheden, ontstaan door het leveren van films in tweedeweek-vertoning aan derden, zijn aan gegaan, waarbij de vertoning vanaf de tweede week is afgesproken; dat tussen partijen op 28 October 1958 een bespreking over ge daagdes productie 1958/59 is gehouden, waarbij een nieuwe over eenkomst op dezelfde condities als het jaar daarvoor, behoudens enige niet ter zake doende wijzigingen van onderschikt belang, is tot stand gekomen en waarbij aan eiseres opnieuw het recht op de tweede-week-vertoning is afgestaan; dat de uitvoering van de con tracten daarmede in overeenstemming is geweest, aangezien ge daagde in de laatste twee jaar geen door eiseres gekozen films elders in Amsterdam in tweedeweekvertoning heeft geleverd; dat de heer Groen namens gedaagde hierop in hoofdzaak heeft geantwoord, dat hij zich niet kan herinneren, dat er bij de onderhandelingen tussen partijen in 1957 over tweede-week-verto- ningen is gesproken; dat hij systematisch weigert aan een van zijn afnemers een eerste- of tweede-weeks-monopolie op de productie van gedaagde te verlenen en dat hij derhalve ook aan eiseres zulk een monopolie, als eiseres dat verlangd zou hebben, zou hebben geweigerd dat de heer P. J. N. R. Ooms namens gedaagde hieraan in hoofdzaak heeft toegevoegd, dat hij zich voor wat de in 1957 en 1958 tussen partijen gevoerde onderhandelingen betreft alleen kan herinneren, dat er over navertoningen is gesproken en dat hij wel weet, dat er vóór 1957, wanneer gedaagde aan eiseres films voor tweede-week-vertoning leverde, daartoe afzonderlijke contracten zijn afgesloten; dat de heer W. K. G. van Royen namens eiseres in hoofdzaak verklaard heeft, dat ook hij de eerder vermelde onderhandelingen heeft bijgewoond; dat hij zich herinnert, dat daarbij steeds van het standpunt is uitgegaan, dat eiseres de gekozen films direct na de premières in navertoning geleverd zou krijgen, dat wil dus zeggen in tweede-week-vertoning; dat de Voorzitter der Commissie van Geschillen partijen erop heeft gewezen, dat de Comissie de draagwijdte van de subsidiaire vordering van eiseres moeilijk kan beoordelen ,aangezien de formu lering van deze vordering afwijkt van artikel 7 van de Algemene Voorwaarden van Verhuur en Huur van Films van de Nederland sche Bioscoop-Bond, waarin is bepaald: „Bij niet of niet-tijdige levering moet hij (d.i. de verhuurder) aan de huurder het gehele bedrag van de auteursprijs betalen, onverminderd het recht van de huurder tot het eisen van een schadevergoeding"; dat de heer B. W. G. van Royen namens eiseres hierop ver zocht heeft zijn subsidiaire vordering te mogen wijzigen, zodat deze vordering komt te luiden, dat gedaagde bij niet-levering van de film „The nun's story" in tweede-week-vertoning de eiseres als dwangsom zal betalen de auteursprijs, berekend over de maximum weekcapaciteit van het Capitol Theater te Amsterdam, bedragende bij 14 voorstellingen met de voor dit genre films gebruikelijke ver- 31

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1959 | | pagina 31