Parlementaire Groep wederom bijeen
Ook de E.E.G.-Commissie heeft een
„Werkgroep voor het Filmwezen"
Diverse onderwerpen: Overweging van de in
te nemen standpunten ingeval van het instellen van een
zogenaamde vrijhandelszone; coördinatie van de werk
zaamheden met die van de Commissie voor de Onzichtbare
Transacties (Comité des Transactions Invisibles) van de
Organisatie voor de Europese Economische Samenwer
king (O.E.E.S.) repercussies van een eventuele bespoe
diging van de etappengewijze totstandkoming van een
Gemeenschappelijke Markt.
Na de reeds vermelde bijeenkomsten te Venetië, Brussel
en Parijs werd op 7 Januari j.1. ook te Rome een hearing
gehouden op nationaal niveau. Deze vergadering vond
plaats ten overstaan van de Senaat der Republiek en er
werd, behalve door vooraanstaande functionarissen uit de
beroepsorganisaties en de vakbonden van het Italiaanse
filmwezen, ook aan deelgenomen door vertegenwoordigers
van de competente ministeries.
Op 13 Januari d.a.v. is het Bestuur van de Europese Par
lementaire Groep voor de Film wederom onder voorzitter
schap van de heer Enrico Carboni te Straatsburg bijeen
gekomen voor een vergelijkende studie van de bevindingen,
opgedaan tijdens de voorafgaande informatieve vergade
ringen, welke ten doel hadden na te gaan welke verlangens
er bij de filmbedrijven in de betrokken landen bestaan
met betrekking tot hun integratie in de Euromarkt.
Volgens een bericht van de „Giornale dello Spettacolo"
is uit deze vergelijkende studie gebleken, dat er een wezen
lijke overeenkomst in zienswijze bestaat. Het onderzoek
zal worden voortgezet onmiddellijk nadat gelijksoortige
informatieve vergaderingen in Duitsland, Luxemburg en
Nederland gehouden zullen zijn. Met nadruk heeft de heer
Carboni na afloop van de vergadering in een persconfe
rentie melding gemaakt van het gro+e belang, dat gehecht
wordt ten eerste aan het grondprobleem, namelijk dat de
vraagstukken betreffende de filmindustrie door de be
voegde instellingen van de E.E.G, op globale en gelijk
vormige wijze moeten worden bestudeerd en ten tweede
aan het onderzoek van de mogelijkheid van een cinemato
grafisch akkoord tussen de zes landen, dat, in afwachting
van de definitieve toepassing van de bepalingen van het
E.E.G.-verdrag, reeds de verwezenlijking zou kunnen
brengen van de integratie der industriële mogelijkheden,
die er voor het filmwezen binnen de Gemeenschap be
slaan.
Voorts is op deze laatste bijeenkomst het plan besproken
dat betrekking heeft op de feestelijke manifestaties, die op
25 Maart a.s., de derde verjaardag van de ondertekening
van het Verdrag van Rome, in de hoofdsteden van de zes
lid-staten zullen plaats vinden. Deze manifestaties, welke
gebaseerd zullen zijn op de samenwerking binnen de E.E.G.,
zullen onder beschermheerschap staan van de Voorzitter
van het Europese Parlement, Robert Schuman, en de
medewerking verkrijgen van de hoogste bestuursorganen in
de zes landen. De manifestaties, welke uit gala-avonden
zullen bestaan, waarop films zullen worden vertoond van
speciaal Europees belang, zullen gelijktijdig in alle hoofd
steden van de zes lid-staten van de E.E.G. worden ge
houden. Zij zullen gemeenschappelijk worden voorbereid,
zodat men zeker kan zijn van het noodzakelijk prestige
en de grootst mogelijke doeltreffendheid, waardoor het
belang en de draagwijdte van de Europese instellingen in
voldoende mate zal kunnen worden aangetoond.
Het zal duidelijk zijn, dat het contact van het film
bedrijf in de zes Euromarktlanden met de Europese Parle
mentaire Groep voor de Film slechts één facet vertegen
woordigt van de activiteiten, welke met de rol van de film
in de Europese integratie samenhangen. Het te Straatsburg
zetelende Europese Parlement is namelijk het
orgaan, dat de politieke controle uitoefent op
de uitvoerend emacht in de E.E.G., welke in han
den is gelegd van de Raad van Ministers en de
Europese Commissie, die beide hun domicilie
te Brussel hebben. Berust bij de Raad onder meer de co
ördinatie van het algemene economische beleid der lid
staten, bij zijn beslissingen speelt niettemin de genoemde
Commissie een zeer belangrijke rol, omdat voor vrijwel
iedere door de Raad te nemen beslissing eerst een voor
stel van de Commissie ter tafel moet liggen.
Nu had de E.E.G.-Commissie reeds in haar tweede
einde Maart 1959 uitgebrachte algemene verslag
medegedeeld, dat een algemene werkgroep van regerings
deskundigen begonnen was met de bestudering van de ver
schillende onderwerpen, welke in aanmerking komen voor
opneming in een algemeen programma voor opheffing
van de bestaande beperkingen op het gebied van vesti-
gingsrecht en dienstverlening en dat daartoe verder negen
gespecialiseerde werkgroepen waren gevormd. Blijkens
mededelingen in Britse, Duitse, Italiaanse en Oostenrijkse
vakbladen zou deze Algemene Werkgroep voor
Vestigingsrecht en Dienstenverkeer al
spoedig hebben vastgesteld, dat het probleemveld „Film-
integratie" niet alleen betrekking heeft op het opheffen
van kwantiteitsbeperkingen als bijvoorbeeld invoer-
restricties en screenquoteringen maar ook op het
vraagstuk van de onderscheiden normen van staatssubsidie
en protectie en dat van de vrije migratie. Verder zou zij
tot de gevolgtrekking zijn gekomen, dat de situatie van het
bioscoopbedrijf ten nauwste verbonden is met de econo
mische toestand van de filmindustrie en de steeds stijgende
productiekosten, waarbij vooral de televisie een belang
rijke rol speelt. De Algemene Werkgroep zou het derhalve
noodzakelijk achten het probleemveld in zijn gehele om
vang te onderzoeken om daarna de realisering van een
vrije vestiging en dienstenverkeer in het kader van de
algemene situatie te bestuderen. In verband met de om
vang van dit complex van vraagstukken zou de Algemene
Werkgroep het nodig hebben geoordeeld voor de bestu
dering daarvan een tiende speciale werkgroep in te stel
len en deze „Werkgroep 10" of „Werkgroep
Film" zou, volgens genoemde berichten, einde Septem
ber 1959 voor de eerste maal door de E.E.G.-Commissie
bijeen zijn geroepen.
Nog geen maand later reeds, namelijk op 24 October
d.a.v., werd door de „Filmwoche" in een artikel „Film-
freiheit, wie EWG sie meint" en op 31 October in de
„Österreichische Film und Kino Zeitung" onder de titel
„Das Filmeuropa von morgen" een „Vorentwurf für das
Hauptprogramm auf dem Filmsektor" gepubliceerd. Vol
gens deze publicaties zou dit een „Referentenentwurf",
dat wil zeggen een ontwerp van regeringsdeskundigen, zijn,
dat in zou houden een door de Raad van Ministers op
grond van artikel 54 van het E.E.G.-verdrag vast te stel
len „algemeen programma". Het zou ons te ver voeren
hier in te gaan op de in deze artikelen opgesomde punten,
die dit werkdocument zou bevatten, te meer, daar men