Auteursrecht en droits voisins bijeen voor een economische conferentie, te weten vijf van de zes bij de E.E.G. aangesloten landen (België, Bonds republiek Duitsland, Frankrijk, Italië en Nederland), vijf van de zeven landen van de E.F.T.A. (zogenaamde Kleine Vrijhandelszone), de op 4 Januari j.1. te Stockholm gete kende Vrijhandelsconventie (Denemarken, Portugal, het Verenigde Koninkrijk, Zweden en Zwitserland), alsmede de Verenigde Staten, Canada en Griekenland. Het doel van deze bijeenkomst was de bespreking enerzijds van onderscheiden Europese economische problemen en ander zijds van de handelsbetrekkingen met de beide Amerikaanse landen, waarbij inzonderheid drie belang rijke kwesties aan de orde kwamen: de eventuele reorga nisatie van de O.E.E.S., de coördinering van de hulp aan onontwikkelde gebieden en de betrekkingen tussen de E.E.G. en de E.F.T.A. Deze conferentie legde haar bevindingen vast in een drietal resoluties. In de eerste werd onder erkenning van de tot dusver door de O.E.E.S. verrichte arbeid uitdruk king gegeven aan de wens te komen tot een verbeterde or ganisatie tot samenwerking, waaraan, behalve door de reeds aangesloten achttien Europese landen, ook ten volle zou worden deelgenomen door de beide zogenaamde „ge associeerde" leden, namelijk de Verenigde Staten en Cana da. Te dien einde werd een conferentie voorgesteld van Ministers van deze twintig O.EJE.S.-landen, die op 19 April a.s. te Parijs bijeen zal komen tot het bestuderen van de maatregelen, welke nodig zijn om dit doel te ver wezenlijken. Een commissie van vier deskundigen werd belast met het opstellen van een rapport ter voorbereiding van deze conferentie, welke commissie gevormd werd door een vertegenwoordiger van de E.E.G., een van de E.F.T.A., een van de U.S.A. en een van die O.E.E.S.-landen, welke noch tot de „zes" noch tot de „zeven" behoren. Deze com missie kreeg in het bijzonder de opdracht voorstellen uit te werken tot een reorganisatie van de O.E.E.S. en haar eventuele uitbreiding. De nieuwe organisatie, die zo mo gelijk de O.E.E.S. zou kunnen vervangen, zou evenwel op zijn vroegst pas over achttien maanden met haar arbeid kunnen beginnen, aangezien de Verenigde Staten eerst na de presidentsverkiezing tot het lidmaatschap daarvan zou den kunnen toetreden. Ter overbrugging van deze tussenperiode zou het even wel nodig zijn de oplossing van onderscheiden dringende problemen ter hand te nemen, onder meer het vraagstuk van de bij de hulpverlening aan onontwikkelde landen te volgen richtlijnen, waarvan in de tweede resolutie werd gewaagd. De derde resolutie betrof de verhouding tussen de E.E.G. en de E.F.T.A. Zij stelde de noodzaak vast van een grondig onderzoek van de betrekkingen tussen beide groepen met inachtneming van de handelsbelangen van derde landen en de door de G.A.T.T. opgelegde verplich tingen. Zij stelde voor het instellen van een contactcom missie, gevormd uit vertegenwoordigers van de twintig regeringen en van de E.E.G. Deze commissie zou een of meer werkgroepen kunnen vormen tot het bestuderen van bepaalde concrete problemen, teneinde daarover aan de commissie rapport uit te brengen. De op 13 Januari gehouden conferentie van de twintig betrokken landen heeft deze resoluties van de Bijzondere Economische Commissie bekrachtigd en de daarop vol gende dag gehouden vergadering van de Raad van de O.E.E.S. heeft zijn agenda van de in 1960 te behandelen onderwerpen in overeenstemming daarmede vastgesteld. Een geheel nieuwe fase in de Europese economische betrekkingen Het belangrijkste van dit alles is evenwel het feit, dat de Verenigde Staten van Amerika na lange aarzeling be sloten hebben aan de ontwikkeling van de Europese markt actief deel te nemen en zich zelfs nadrukkelijk bereid ver klaard hebben mede te werken in een gereorganiseerde O.E.E.S. of een daarvoor in de plaats tredende organisa tie. Tot dusver hadden zij zowel als Canada zich beperkt tot het aandringen bij E.E.G. en later bij de E.F.T.A. op het eerbiedigen van de grondslagen van de G.A.T.T., op het voeren van een zo liberaal mogelijke handelspolitiek en op een verruiming van de invoermogelijkheden. Deze principiële koerswijziging van de Verenigde Staten bete kent, zoals Prof. Dr. Walter Hallstein, de Voorzitter van de Commissie van de E.E.G. op 20 Januari j.1. te Straats burg in aanwezigheid van onderscheiden ministers ver klaarde, een geheel nieuwe fase in de economische ge schiedenis van het na-oorlogse Europa. De deelneming van de beide transatlantische partners aan de Europese eco nomische besprekingen beklemtoont de nieuwe positie, die Europa in de economische wereldorde is gaan innemen: Europa kan niet langer als een „noodgebied" worden be schouwd, maar als een gelijkgerechtigde partner. Dit initiatief van de Verenigde Staten tot actieve mede werking aan Europese economische aangelegenheden komt zeker niet alleen voort uit zorg voor de eigen belangen, hoe gewichtig deze ook onder meer op het gebied van de filmuitvoer mogen zijn. Het houdt ook in de erken ning van het feit, dat een duurzame economische splitsing van Europa in een Euromarkt enerzijds en een vrij han delsblok anderzijds vroeg of laat moet leiden tot een gro tere politieke verdeeldheid, wat onafzienbare gevolgen zou hebben voor de gehele vrije wereld. Voor het filmwezen in de zes Euromarktlanden betekent deze gewijzigde situatie intussen een versterking van de positie van degenen, die een onvoorwaardelijke vrije in voer van films uit derde landen, inzonderheid uit de Ver enigde Staten, voorstaan. En deze vrije invoer zal met des te meer nadruk kunnen worden bepleit, naarmate de be tekenis van de „buitenmarkt" ook voor de filmproductie in de E.E.G.-landen toeneemt. Men realisere zich in dit verband, dat bijvoorbeeld de opbrengst van de Europese films op de Amerikaanse markt in 1958 reeds 30 mil- lioen 114.000.000.beliep en in 1959 tot meer dan 50 millioen 190.000.000.—) is gestegen. De door de op 8 en 9 September van het vorige jaar te Wenen gehouden jaarlijkse ledenvergadering van de Internationale Federatie van Verenigingen van Filmpro ducenten F.I.A.P.F.) benoemde Juridische Commissie, welke tot taak heeft de ontwikkeling op het gebied van het auteursrecht te volgen, heeft op 15 en 16 Januari j.1. te Zürich vergaderd. De leiding van de vergadering van deze, geheel uit des kundigen samengestelde, commissie berustte bij de Zwit serse gedelegeerde Dr. Oskar Düby, terzijde gestaan door de heren Charles Delac, ere-voorzitter van de F.I.A.P.F. en Mr. Rapoport, voorzitter van het college van juridische adviseurs dezer organisatie. Aan deze bijeenkomst werd deelgenomen door afgevaardigden van de producenten organisaties van Frankrijk, Groot-Brittannië, Italië Oosten rijk, Zwitserland en de Scandinavische landen, alsook door Prof. Trolier, hoogleraar aan de Universiteit te Luzern, 12

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1960 | | pagina 13