Literatuur over film en bedrijf Het derde deel in de Cinegrafia-reeks verschenen Het Nederlands Filminstituut zet zijn bij Muusses te Purmerend uitgegeven Cinegrafia-reeks onder redactie van de heren A. van Domburg, P. J. van Mullem en Dr. J, M. L. Peters voort. Na „W alter Ruttmann en het beginsel" van A. van Domburg en „Film en Amusemen t", Dr. John B. Knippings even kostelijke als gefundeerde verdediging van het vermaak in het alge meen en van het filmamusement in het bijzonder, is on langs als derde deel verschenen „Filmproductie" van de hand van S. I. van Nooten met een voorwoord van Prof. Dr. N. R. A. Vroom en tekeningen van Ir. E. Th. Douwes Dekker. Het doel van dit, ondanks zijn beknoptheid, belang wekkende boekje is een overzicht te geven van de tech nische en organisatorische aspecten van het filmproductie proces. Vastgesteld kan worden, dat de schrijver daar in het algemeen in geslaagd is: het is een kort, eenvoudig en instructief werkje, de eerste Nederlandse filmtechnologi- sche publicatie buiten het intussen voltooide „Handboek der Bioscooptechniek", dat zich evenwel, zoals zijn naam aanduidt, uitsluitend bezig houdt met de facetten van de bioscoopprojectie. „Filmproductie" is ingedeeld in een zestal hoofdstukken, waarin achtereenvolgens aan de orde komen: 1. De voor geschiedenis van de filmtechniek; 2. De grondleggers van de film; 3. Aanvullende technieken; 4. De techniek in het filmproductieproces; 5. De mens in het filmproduc tieproces en 6. De organisatie voor de productie van een film. Achter elk van deze hoofdstukkken is een lijstje op genomen voor, bij verdere studie te raadplegen buiten landse literatuur. Als men zich, zoals sommigen zeker zullen doen, af vraagt of het zin heeft bij een dergelijke beknopte uitgave bijna 60 pagina's te besteden aan de voorgeschiedenis van de filmtechniek, dan dient deze vraag naar onze mening bevestigend ie worden beantwoord. Op de eerste plaats bestond er tot dusver geen enkele Nederlandse publi catie op dit gebied, welke als up to date kon worden beschouwd, zodat Van Nootens werkje ook in dit op zicht in een behoefte voorziet. Maar van meer gewicht is, dat het zo goed voor de vorming van hen, die hun be roep in het filmbedrijf zullen hebben, als voor die van de belangstellende leken van groot belang kan zijn het verband der historische feiten in de ontwikke lingsgang van de film en hun achtergronden te kennen, omdat daar de verklaring van veel, dat er nu is en ook niet meer is, gevonden wordt. Hoe taai het misverstand en de misvatting soms kunnen zijn, constateert men aan de hand van reeds lang verouderde theorieën of door het wetenschappelijk onderzoek achterhaalde feitelijkheden, die steeds weer kritiekloos door samenstellers van nieuwe handboeken worden overgenomen. Van Nooten heeft zich, ondanks de beperking, welke hij zich tengevolge van de beknoptheid van het werk moest opleggen, moeite gegeven om in zijn eerste hoofd stuk „De voorgeschiedenis van de filmtechniek", voor zover mogelijk, dergelijke populaire misvattingen in het juiste daglicht te stellen. Ongetwijfeld is het een aardig, maar, gezien de beper king welke de schrijver zich met betrekking tot de om vang van het boekje op moest leggen, niet geheel verant woord, denkbeeld geweest om in het tweede hoofdstuk, getiteld „De grondleggers van de film", de octrooibe schrijving op te nemen van de eerste „Cinématographe Lumière". Dit toestel werd overigens op het tijdstip van de octrooi-aanvrage door de gebroeders nog niet naar Léon Boully's drie jaar tevoren verworven octrooi aangeduid als „Cinématographe", maar door hen naar Edisons befaamde kijk-automaat „Cinétoscope de projection" genoemd. Nu bedoelde octrooibeschrijving in facsimile is afgedrukt, worden van de 18 pagina's van dit hoofdstuk er liefst 15 aan de gebroeders Lumière gewijd, waardoor een waarschijnlijk ongewilde overdreven nadruk wordt gelegd op de bijdrage van deze verdienstelijke uitvinders in de technische ontwikkeling van de film. Deze bijdrage is namelijk door het historisch onder zoek reeds tientallen jaren geleden in haar juiste pro porties vastgesteld, waarmede tevens een einde werd ge maakt aan de lange tijd algemeen geaccepteerde fictie, dat de Lumiéres, Edison en enkele tijdgenoten in de na dagen van een aan uitvindingen ongekend rijke eeuw de film hebben „uitgevonden". De film kwam, moest komen, toen het ontmoetingspunt dat tegelijkertijd het culmi natiepunt was werd bereikt van verschillende tech nische ontwikkelingen, welke elk op zichzelf weer het resultaat waren van indrukwekkende reeksen van studies, onderzoekingen en experimenten, die soms op een ge heel ander gebied lagen. Zo gezien zijn er wel wat meer „grondleggers" dan de hiervoor genoemde trits en is de titel van dit tweede hoofdstuk niet helemaal in overeen stemming met de inhoud. Natuurlijk doet dit alles niets af aan het verdienstelijke werk, dat de Lumiéres en een aantal tijdgenoten voor de technische ontwikkeling van de film hebben geleverd. Maar de ironie van het lot heeft gewild, dat de feitelijke betekenis van deze beroemd geworden uitvinders voor de ontwikkelingsgeschiedenis van de cinematografie niet zo zeer ligt in hun technische bijdrage die werd in de laatste wedloop op verschillende plaatsen nagenoeg te gelijk geleverd en lag reeds in de loop van de ontwikke ling besloten maar veeleer in de omstandigheid, dat zij door hun openbare, geruchtmakende demonstraties in de jaren 1895/1896 de stimulans gaven tot de ontwikke ling van juist die mogelijkheden, die zij zelf niet of nau welijks in „hun" vinding onderkenden. Al zou er uiteraard in deze beknopte uitgave geen plaats kunnen zijn voor een uitvoerig overzicht van de „grondleggers van de film", men had toch wel mogen verwachten, dat aan de geïnteresseerde leek iets méér zou worden medegedeeld over de ineengrijpende technische ontwikkelingen, die tot de bijna gelijktijdige verschij ning van de film in verschillende landen hebben geleid. In dit verband gezien zijn er in dit werkje zeker 12 pa gina's Lumière te veel. Beknopt en overzichtelijk zijn de volgende twee hoofdstukken, die handelen over de aanvullende tech nieken geluid, kleur, breedscherm en de techniek in het filmproductieproces. Niet zonder verbazing con stateert men evenwel, dat in het vijfde hoofdstuk „De mens in het filmproductieproces" een van de belangrijk- 17

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1960 | | pagina 18