Iffilli
Bruiloft in de keet van de oliemolen. Uit „Los de Vang", Otto van Neijenhoffs nieuwe kleurenfilm over de Nederlandse mole
ns.
ste figuren uit het gehele creatieve proces van de film
practisch wordt genegeerd, namelijk de man wiens func
tie in de vakliteratuur steeds meer op de voorgrond
wordt geplaatst, de scenarist. Weliswaar worden in het
zesde hoofdstuk „De organisatie voor de productie van
een film" wetenswaardige dingen gezegd over scenario
en draaiboek, maar dit neemt niet weg dat de vakbekwame
screenwriter men kent ze in ons land helaas nauwe
lijks een van de allerbelangrijkste creatieve functies
vervult in het proces van de filmvervaardiging. Het
schrijven van het scenario valt niet zo maar onder „de
voorbereiding" van de productie, het is een intrinsiek
deel van het productieproces zelf en in misschien nog
sterkere mate geldt dit voor het samenstellen van het
draaiboek.
Vergeleken bij de vorige hoofdstukken zou men het
laatste hoofdstuk „De organisatie voor de productie van
een film" toch graag wel wat meer uitgewerkt willen zien.
Want hier is immers vooral gelegenheid om de geïnte
resseerde leek een uitvoeriger inzicht in het ingewikkelde
productieproces te verschaffen. Men zou dan een reële
begroting als voorbeeld moeten nemen met op de pro
ductiep r a c t ij k gebaseerde posten.
Tenslotte nog een algemene opmerking. De filmpro
ductie omvat als bedrijfstak van het filmbedrijf inder
daad niet méér dan in Van Nootens werkje beschreven
wordt, namelijk het complex van creatieve, technische,
organisatorische en andere werkzaamheden, welke leiden
tot het ontstaan van cinematografische werken, waarop
auteursrecht bestaat. Het zijn de beide andere gespecia
liseerde bedrijfstakken van het filmwezen, namelijk de
distributie en de bioscoopexploitatie, die dit auteursrecht
zo goed zij kunnen voor de producent exploiteren tegen
een door deze vastgestelde vergoeding in de vorm van
een aandeel in de recettes.
Wil men echter de geïnteresseerde leek een werkelijk
inzicht geven in de realiteit van de filmproductie in het
algemeen en bijvoorbeeld die van de speelfilmproductie
in het bijzonder, dan dient men hem toch ook in kort
bestek aan de hand van de reeds gegeven voorbeelden
duidelijk te maken op welke basis deze bestaat of kan be
staan. Dit klemt te meer in een tijd, waarin de continuï
teit van de Nederlandse speelfilmproductie in het teken
van de belangstelling staat en het onderwerp vormt van
tal van publicaties, welke soms blijk geven van een ge
brek aan feitenkennis.
Men zou daarom zelfs bij het geven van een beknopt
overzicht van de technische en organisatorische aspecten
van het filmproductieproces niet mogen volstaan met een
beschrijving van het proces van de vervaardiging van een
film en de vaststelling, dat de productieprijs bijvoorbeeld
neerkomt op vier ton, maar men zou feitelijk aan de
18
-r*.1
- .-s*1**"^