ZE SS ad d Trillend(daiiseiid) beeld de projectoren, of aan stroom- respectievelijk spannings afwijkingen tussen beide booglampen. Wanneer de booglampen met ampèremeters zijn uitge rust is dit laatste vrij eenvoudig te controleren en dient men te bedenken dat de onderlinge afwijkingen niet meer dan 3 a 4 A mogen bedragen. Het is verstandig om van tijd tot tijd de lichtopbrengst van beide machines te controleren waarbij men het beste gebruik kan maken van een luxmeter. Ook controle op het oog is echter zeer wel doenlijk. Men schakele daartoe zonder film diverse malen achtereen van de ene op de andere machine over waarbij geen lichtverschil van be tekenis, noch in kleur noch in verlichtingssterkte of in lichtverdeling waarneembaar mag zijn. Ten aanzien van het euvel der onder- of overbelichting kunnen wij betrekkelijk kort zijn. Zoals reeds werd opge- KON Testplaat voor beeldcontröle merkt dient de gereflecteerde helderheid ongeveer 100 asb te bedragen. Dit getal krijgt men door de verlichtings sterkte in lux te vermenigvuldigen met de reflectiefactor van het projectiescherm. Bij diffuse schermen is deze fac tor steeds kleiner dan 1bij gerichte reflectie ligt hij nor maliter tussen 1 en 2 l/o- Is er sprake van breedbeeldprojectie dan kan zonder al te veel bezwaar, zo nodig, met een ca. 15 c/c lagere ver lichtingssterkte, gemeten in het midden van het beeld, ge noegen worden genomen. Overbelichting openbaart zich door een hinderlijk flik keren van het beeld in de lichte partijen en is bijzonder vermoeiende voor het oog. Is er sprake van onderbelich ting dan resulteert dit in een vaag contrastloos beeld waarin iedere brilliance ontbreekt. Dit laatste komt tegen woordig gelukkig nog maar zelden voor doch overbelich ting treft men nog wel eens aan wanneer men bijv. bij grootbeeldprojectie de verlichtingsterkte op ca 125 lux stelt (diffuus scherm) en verzuimt deze bij het vertonen van een film op het normale formaat dienovereenkomstig te verlagen. Ook dit verschijnsel, waarbij het beeld niet stilstaat op het doek doch horizontaal of verticaal heen en weer be weegt komt men nog al eens tegen. Het kan duiden op slijtage in de projector of op per foratiebeschadiging. Het kan echter ook gebeuren dat de oorzaak in de film schuilt. Dit is op eenvoudige wijze vast te stellen, namelijk door de film zodanig in te'stellen dat de kaderlijn midden op het doek zichtbaar is. Men krijgt al dus de onderste en de bovenste helft van twee op eenvolgen de filmbeeldjes te zien. Wanneer men deze beide beelden onafhankelijk van elkaar zijdelings of verticaal ziet bewe gen, terwijl de kaderlijn stilstaat, dan is er sprake van een opname- of af drukfout, waartegen tijdens de projectie niets te doen valt. Dansen echter de beeldhelften en de kaderlijn in dezelfde richting dan is de projector of de perforatie debet aan het onrustige beeld en moeten voor zieningen worden getroffen. VTanneer een dusdanige ai- wijking zich slechts bij één projector voordoet zal zulks bij het overnemen dadelijk opvallen hetgeen, zoals gezega, voorkomen behoort te worden. Er is een eenvoudig hulpmiddel in de handel de zoge naamde testplaat (zie afbeelding) waarmede men de tril- vrijheid van de projector alsmede de lichtverdeling op het projectiescherm en de hoedanigheden van het objectief gemakkelijk kan controleren. De testplaat wordt daartoe in de filmvensterbaan ge plaatst, waarna het aanwezige gaatjespatroon wordt ge projecteerd. Objectieffouten worden nu zichtbaar doordat niet alle gaatjes even scherp worden gezien of doordat de gepro jecteerde lichtvlekken sterk gekleurde randen vertonen. Teneinde hierbij de eventuele invloed van de cabineven sters uit te schakelen verdient het aanbeveling deze bij de proef te verwijderen. Wanneer de lichtcirkels op het scherm trillen is de pro jector niet trilvrij en wanneer een duidelijk lichtverschil tussen de afbeeldingen van de opeenvolgende gaatjes valt waar te nemen is er sprake van verlichtingsfouten die opgeheven moeten worden. Overigens bestaan er talrijke testfilms waarmede de kwaliteit van beeld en geluid beoordeeld kan worden resp. de aanwezigheid van fouten kan worden vastgesteld. Er zijn gespecialiseerde testfilms (zie afbeelding) doch ook films waarmede een algemene controle van beeld en ge luid kan plaats vinden. Tot dusverre behoren dergelijke hulpmiddelen vrijwel uitsluitend tot het terrein van de 1'X

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1960 | | pagina 22