heeft opgelopen; dat hij daardoor gedurende vijf weken arbeids ongeschikt is geweest, hetgeen eiser schade heeft berokkend; dat eiser gedaagde, aan wie hij zijn camera-man heeft uitgeleend, voor de schade aansprakelijk stelt, het aan gedaagde overlatend het schadebedrag eventueel op Cinetone te verhalen; dat de heer Huyser namens gedaagde in hoofdzaak heeft ver klaard, dat Cinetone de aansprakelijkheid geenszins van de hand wijst; dat gedaagde alles heeft gedaan om de kwestie soepel te regelen, zoals de heer H. Reens kan getuigen; dat gedaagde echter op het standpunt staat, dat niet zij, maar Cinetone voor deze schade aansprakelijk is; dat de Voorzitter der Commissie hierna gezegd heeft, dat hij uit de stukken op het geschil betrekking hebbende heeft opge maakt, dat de hoogte van het bedrag van eisers vordering niet wordt betwist; dat hij voorts gevraagd heeft, op welke wijze eiser zijn camera-man aan gedaagde heeft uitgeleend; dat eiser hierop in hoofdzaak geantwoord heeft, dat er ter zake geen schriftelijke overeenkomst tussen partijen is aangegaan; dat zij mondeling hebben afgesproken, dat de heer Dekeukeleire op een bepaalde dag voor gedaagde zou werken en dat gedaagde hiervoor een bedrag van aan eiser zou betalen; dat de heer Huyser namens gedaagde in hoofdzaak heeft ver klaard, dat gedaagde zich niet aansprakelijk acht voor het ongeval en de gevolgen daarvan, aangezien dit ongeval te wijten is aan het personeel van Cinetone; gedaagde beroept zich daarbij op artikel 1407 van het Burgerlijk Wetboek, luidende: „Moedwillige of on voorzichtige kwetsing of verminking van eenig deel des ligchaams geeft aan den gewonde het regt om, behalve d#: vergoeding der kosten van herstel, ook die der schade, door de kwetsing of de ver minking veroorzaakt, te vorderen"; dat de Voorzitter der Commissie er de aandacht van partijen op heeft gevestigd, dat in artikel 1403 van het Burgerlijk Wetboek o.a. is bepaald: Men is niet alleen verantwoordelijk voor de schade, welke men door zijn eigene daad veroorzaakt, maar ook voor die welke veroorzaakt is door de daad van personen voor welke men aansprakelijk is, of door zaken, welke men onder zijn opzigt heeft" en voorts „De meesters en degenen die anderen aan stellen tot de waarneming hunner zaken zijn verantwoordelijk voor de schade door hunne dienstboden en ondergeschikten veroorzaakt in de werkzaamheden waartoe zij dezelve gebruikt hebben"; dat de heer Huyser- namens gedaagde hierop in hoofdzaak ver klaard heeft, dat gedaagde Cinetone niet onder zijn opzicht heeft gehad en dat Cinetone ook niet de ondergeschikte van gedaagde was, zodat eiser zijn vordering niet tot gedaagde, maar tot Cinetone behoort te richten dat getuige H. Reens in hoofdzaak heeft verklaard, dat Cinetone inmiddels voor het onderhavige geval schade bij de verzekerings maatschappij heeft geclaimd; dat zich echter de moeilijkheid voor doet, dat gedaagde en Cinetone niet volledig bij dezelfde maat schappijen zijn verzekerd; dat bovendien de onderhavige schade zijns inziens niet onder de wettelijke aansprakelijkheid valt; dat het lid der Commissie, de heer H. Zondervan erop gewezen heeft, dat in het schaderapport d.d. 21 October 1959 een rekenfout voorkomt; dat de aftrekpost van namelijk moet zijn dat het totaalbedrag van de schade daardoor moet luiden en niet dat eiser hierop verklaard heeft het door hem gevorderd bedrag te verlagen tot OVERWEGENDE: dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-Bond en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Arbitrage Bondsreglement alle geschillen tussen leden onderling met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die geregeld is in dat arbitragereglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onder havig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop-Bond; dat tussen partijen vaststaat, dat het ongeval dat aan de camera man Dekeukeleire is overkomen, schade aan eiser heeft veroor zaakt, doordat de camera-man een aantal dagen niet in staat is geweest zijn normale werkzaamheden in eisers dienst te verrichten; dat partijen alleen verschillen van mening over de vraag, of ge daagde dan wel Cinetone tot vergoeding van deze schade tegenover eiser gehouden is; dat hierbij in aanmerking moet worden genomen, dat partijen met elkaar waren overeengekomen, dat eiser zijn camera-man tegen betaling van een zeker bedrag aan gedaagde voor het verrichten van bepaalde werkzaamheden zou afstaan; dat deze overeenkomst insluit, dat gedaagde tegenover eiser een zekere verantwoordelijkheid heeft aanvaard voor het welzijn van de camera-man gedurende de tijd, dat hij werkzaamheden voor ge daagde verrichtte; dat deze verantwoordelijkheid zich ook uitstrekt over daden van mensen, die in dienst van gedaagde weikzaam waren of die op de een of andere wijze door gedaagde waren aangenomen om mede te werken aan de filmwerkzaamheden, waarvoor de heer Dekeu keleire was geëngageerd, aangezien gedaagde als producente van de film verantwoordelijk is voor alles wat verband houdt met het vervaardigen van de film dat uit het vorenstaande volgt, dat gedaagde tegenover eiser ook verantwoordelijk moet worden geacht voor de schade, die is ont staan doordat een lid van het personeel van Cinetone abusievelijk aan de heer Dekeukeleire magnesiumpoeder in plaats van rook- poeder heeft verstrekt, zijnde dit personeelslid van Cinetone op welke wijze dan ook geëngageerd door gedaagde om mede te wer ken aan het vervaardigen van de film dat overigens gedaagdes beroep op artikel 1407 van het Burger lijk Wetboek niet ter zake dienende kan worden geacht, daar de Commissie niet gebonden is aan de regelen des rechts, maar alleen oordeelt als goede mannen naar billijkheid; dat uit het vorenstaande volgt, dat eisers vordering, zij het tot het door hem verminderd bedrag van gegrond moet wor den geacht; dat gedaagde moet worden veroordeeld in de geschilkosten, welke met het oog op de omvang van het geschil zijn bepaald op 75, RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID: VEROORDEELT gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwij ting aan eiser te betalen alsmede in de geschilkosten, be dragende 75, Aldus gewezen te Amsterdam op 14 Maart 1960. -----O----- In zake: N.V. FILMFABRIEK POLYGOON, gevestigd te Hilversum en kantoor houdende aldaar aan de Steynlaan 5, eiseres, contra FIRMA LUXOR THEATER, firmanten Mevr. F. de Kuyper- Van Houten en Chr. de Kuyper, gevestigd te Haarlem en kantoor houdende aldaar aan de Grote Houtstraat 139, gedaagde. De Commissie van Geschillen (Eerste Kamer) van de Neder landsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en Arbitrage-Regle ment van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage-college voor de beslechting van geschillen tussen leden van de Bond onder ling; IN AANMERKING NEMENDE: dat eiseres bij request d.d. 12 Januari 1960 een geschil contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request een afschrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar zit ting, gehouden op Woensdag, 3 Februari 1960 op het Bureau van de Nederlandsche Bioscoop-Bond te Amsterdam; dat aldaar verschenen is Mr. K. F. B. van der Ploeg, adjunct directeur van eiseres; dat gedaagde niet is verschenen dat Mr. Van der Ploeg, namens eiseres in hoofdzaak verklaar de, dat gedaagde juist op de ochtend van de zittingsdag het ge vorderd bedrag heeft voldaan; dat zij echter niet de geschilkosten heeft betaald; OVERWEGENDE: dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-Bond en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Arbi trage-Bondsreglement van de Nederlandsche Bioscoop-Bond alle ge schillen tussen leden van de Bond onderling met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsai bitrage, zoals die is geregeld in dat arbitragereglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onder havig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop-Bond; dat gedaagde generlei verweer ter kennis van de Commissie heeft gebracht en dat de ingestelde vordering aan de Commissie niet on rechtmatig of ongegrond voorkomt; dat bovendien gedaagde volgens verklaring van eiseres het ge vorderd bedrag inmiddels heeft voldaan, zodat over het toewijzen der vordering niet meer beslist behoeft te worden; 28

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1960 | | pagina 28