Belasting op vermakelijkhc»clen Nijmegen gaat over tot differentatie in tarief De Raad van de gemeente Nijmegen heeft in zijn ver gadering van 6 Juli een voorstel van het College van Burgemeester en Wethouders aangenomen tot wijziging van de bestaande verordening op de vermakelijkheids- belasting. Wanneer de Koninklijke goedkeuring op deze gewijzigde verordening zal worden verkregen zullen de heffingen in Nijmegen als volgt worden: 25 procent voor gewone bioscoopvoorstellingen; 20 procent voor artikel 1-films; 20 procent voor bioscoopvoorstellingen, waarin hoofd zakelijk filmjournaals worden vertoond, mits de duur der voorstellingen blijft beperkt tot een uur en geen hoger toegangsgeld wordt gevorderd dan 0.60; 20 procent voor bioscoopvoorstellingen, tijdens welke muziek door middel van een bioscooporgel en/of orkest van tenminste drie leden ten gehore wordt gebracht en waarbij tevens een varietéprogramma wordt uitgevoerd: 15 procent voor bij de Confédération Internationale des Cinémas d'Art et d'Essai aangesloten theaters, welke in hoofdzaak films vertonen, die vanwege de culturele of sociaal-paedagogische uitbeelding waardevol zijn en strekken tot redelijk en maatschappelijk hoogstaande ontwikkeling en ontspanning. In Nijmegen bedroeg de vermakelijkheidsbelasting op bioscoopvoorstellingen tot 1 April 1948 twintig procent. Met ingang van die datum werd de heffing verhoogd tot 35 procent. Op 1 Juli 1949 werd voor artikel 1-films een verlaagd tarief van twintig procent vastgesteld. Sedert 1 Januari 1956 is de belasting voor gewone films 25 pro cent. Voor artikel 1-films bleef het tarief twintig procent. Daarenboven konden Burgemeester en Wethouders in zeer bijzondere gevallen vermindering of kwijtschelding van de belasting verlenen. De totstandkoming van de nieuwe verordening heeft ge ruime tijd geduurd. Reeds in het begin van 1959 dienden Burgemeester en Wethouders bij de Raad voorstellen in, waarin een gedifferentieerd tarief, in de geest zoals thans door de Raad is aangenomen, was vervat. Op 12 maart 1959 richtten de Nijmeegse biscoopexploitanten zich met een schrijven tot het College van Burgemeester en Wet houders, waarin zij verzochten de voorgestelde tarieven in te trekken en te vervangen door een uniform tarief van twintig procent. Op 8 april 1959 besloot de Raad de voor stellen aan te houden om het vraagstuk van de vermake lijkheidsbelasting nog eens te kunnen bezien. Pas op 25 Mei van dit jaar dienden Burgemeester en Wethouders opnieuw voorstellen bij de Raad in. De voor stellen waren nauwelijks gewijzigd en de differentiatie in de tarieven bleef onaangetast. Dit was voor de bioscoop exploitanten een zeer teleurstellend resultaat, temeer daar inmiddels tussen het Hoofdbestuur van de Nederlandsche Bioscoop-Bond en het College van Burgemeester en Wet houders uitvoerig schriftelijk en mondeling overleg had plaatsgevonden. Daarbij was aan de hand van cijfermate riaal de bijzonder nadelige positie, waarin het Nijmeegse bioscoopbedrijf verkeert onder meer tengevolge van de zware lasten, die waren verbonden aan de wederop bouw van een tijdens de oorlog vrijwel geheel verwoest theaterpark duidelijk aangetoond. Men had verwacht wel te mogen rekenen op een kleine tegemoetkoming in de vorm van een verlaging van het belastingtarief met vijf procent. De Nijmeegse exploitanten richtten zich daarom op 11 Juni tot de Raad met een adres, waarin zij verzochten de behandeling van de voorstellen van B. en W. aan te hou den, teneinde hen in de gelegenheid te stellen nieuwe ge gevens te verstrekken, opdat de Raad een volledig beeld zou kunnen krijgen van de situatie in het Nijmeegse bio scoopbedrijf. In de raadszitting, die vier dagen later plaatsvond, werden de voorstellen inderdaad aangehou den. Een week later deden de exploitanten hun toezegging aan de Raad gestand door het zenden van een schrijven, waarin het standpunt van Burgemeester en Wethouders op enige belangrijke punten werd aangevochten. Het College had geconstateerd, dat de Nijmeegse omzetcijfers in het tijdvak van 1956 tot en met 1959 geen daling hadden ondergaan. Het totaal door het publiek bestede bedrag voor bioscoopbezoek in Nijmegen steeg van 1.530.481, over 1956 tot 1.548.892,— over 1959. De bioscoopexploitanten wezen er echter op, dat hier bij uit het oog wordt verloren, dat de in het jaar 1956 be haalde omzet werd opgebracht door zes bioscopen met gezamenlijk 4.539 zitplaatsen, terwijl de in 1959 behaalde omzet moest worden gedeeld door acht bioscopen met ge zamenlijk 5.536 zitplaatsen. Ontving elke bioscoop in 1956 dus gemiddeld nog een bruto recette van 255.080,in 1959 daalde het gemiddelde aandeel per bioscoop tot slechts 193.610,zodat er in feite een omzetdaling bleek te zijn van niet minder dan 25 procent. In hun preadvies zeggen Burgemeester en Wethouders voorts, dat een uniform tarief van twintig procent, toege past op het jaar 1959, een mindere belastingopbrengst zou hebben betekend van 32.363,Het College houdt er dan geen rekening mee, dat in zijn voorstellen de moge lijkheid ligt opgesloten, dat één a twee theaters zullen overgaan tot het geven van variété, waardoor hun voor stellingen met twintig procent zouden worden belast. Een van de kleine bioscopen zou bovendien op een belasting niveau van vijftien procent gaan werken. Zou slechts één theater variété gaan geven, zo schreven de exploitanten aan de Raad, dan zouden de bedoelde faciliteiten nog altijd een mindere opbrengst aan verma kelijkheidsbelasting opleveren van circa 14.000,Men kan dus stellen, dat een heffing van twintig procent voor alle bioscopen en alle voorstellingen voor de gemeente op grond van de gegevens van 1959 slechts een verschil van 18.000,zou gaan uitmaken, vergeleken met de situatie, die zou ontstaan, wanneer de door Burgemeester en Wethouders voorgestelde gedifferentieerde tarieven van kracht zouden worden. Voor de gemeente kan dit ver schil geen onoverkomelijk bezwaar zijn, terwijl nochtans bij een uniforme heffing van twintig procent een billij ker lastenverdeling voor de bioscopen zou worden ver kregen. Wanneer de belastingvoorstellen van Burgemees ter en Wethouders zouden worden aanvaard, zouden im mers twee theaters een gezamenlijk voordeel van 10

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1960 | | pagina 11