F ra iift bioscooppark groeide in tien jaar zestien procent
Franse exploitanten leggen
conflict met filmverhuurders bij
de eerste plaats in het technische en artistieke peil van de
films, dat juist door de crisis van een aantal jaren gele
den is verhoogd. Die crisis heeft een soort van Darwi-
niaanse natuurlijke selectie verwekt, die de producenten
ertoe dwong onder een „concurrerende hoogspanning" te
werken. Dan is er de grote inspanning in de bioscoop
wereld, die de tienduizend Italiaanse bioscopen wat in
richting en comfort betreft op een hoog plan plaatste. En
tenslotte is er de achteruitgang in de belangstelling voor
de televisieuitzendingen, die teruggebracht zijn tot hun
natuurlijke grenzen, namelijk als aanvullende ontspanning
in de huiselijke sfeer.
De grote bedrijvigheid in de Italiaanse filmindustrie
heeft echter ook zijn negatieve kanten. Want wanneer
de Italianen er prat op gaan, dat drie films, die kandidaat
waren voor een Oscar, in Rome zijn vervaardigd, dan duidt
dit meteen op de aanzienlijke investeringen van buitenlands
en vooral Amerikaans kapitaal. De gevaren daarvan voor
de eigen produktie onderkent men zonder twijfel. Boven
dien is er een voortdurende stijging in de produktiekosten
ten gevolge van de grote vraag naar acteurs en technici.
Niettemin is men toch de mening toegedaan, dat de grote
welvaart in de Italiaanse filmindustrie op een solide zake
lijke basis rust.
Volgens statistische gegevens van het Franse Centre
National de la Cinématographie, het overkoepelend over
heidsorgaan, dat met de zorg voor de aangelegenheden
betreffende film en bioscoop is belast, is het aantal bio
scopen in Frankrijk in de laatste tien jaren toegenomen
met 827 tot een totaal van 5834 op 1 Januari 1960, het
geen een stijging van zestien procent betekent. Het aantal
zitplaatsen steeg in dezelfde periode met 367.148 tot
2.807.387. Alleen al in 1959 kwamen 125 nieuwe bio-
scoopen tot stand, terwijl in dat jaar 71 theaters werden
gesloten.
De ontwikkeling van het bioscoopbezoek in Frankrijk
na de oorlog is door een voortdurende achteruitgang van
423,7 millioen bezoekers in 1947 tot 359,6 millioen in
1952 gekenmerkt. Daarop volgde weer een stijging in het
bezoek tot 411,6 millioen in 1957. In 1958 was er een da
ling van tien procent tot 371 millioen en in 1959 een da
ling van vijf procent tot 352,3 miljoen, het laatste bezoek
na de oorlog.
In 1959 deed zich voor het eerst een daling in de bruto
recettes voor. Vanaf 1947 was er een regelmatige toene
ming van de recettes, namelijk van 14 miljard oude frank
tot 59,5 miljard oude frank in 1958. Ondanks een ver
hoging van de gemiddelde entreeprijs van 160 frank in
1958 tot 168 frank in 1959, daalden de bruto recettes in
het laatst genoemde jaar tot 59,25 miljard oude frank. In
1947 bedroeg de gemiddelde entreeprijs nog 33 frank; se
dertdien is er elk jaar een stijging opgetreden.
De daling in het bezoek deed zich het sterkst gelden in
de Parijse voorsteden, namelijk met 6,68 procent. De
lichtste daling deed zich voor in het district Bordeaux,
waar het bezoek met 3,22 procent achteruit ging. In het
dictrict Marseille noteerde men een bescheiden stijging
van het bezoek, namelijk van 0,03 procent.
Het is veelzeggend, dat in het slechte jaar 1959 meer
films in Frankrijk werden aangeboden dan ooit tevoren,
namelijk 391 (133 Franse en 258 buitenlandse). In 1958
kwamen er slechts 309 films op de Franse markt, waarvan
104 Franse. Franse films trokken in 1959 49,5 procent
van het totale bezoek, Amerikaanse 31,6 procent, Britse
5,2 procent, Duitse 4,9 procent, Italiaanse 3 procent en
andere 5,8 procent.
De Franse filmproductie bedroeg in 1959 133 films
(in 1958 126). Daarvan waren 68 nationale producties,
35 coproducties met Franse kapitaalmeerderheid en 30
coproducties met buitenlandse kapitaalmeerderheid. In
Franse films werd in 1959 13,1 miljard oude frank geïn
vesteerd tegen 11,9 miljard frank in 1958. Voor de eerste
keer echter werden meer franken in coproducties geïnves
teerd dan in Franse films (namelijk 6,8 miljard tegen 6,3
miljard frank).
De Franse filmproductie zou aanzienlijke tekorten heb
ben opgeleverd, wanneer er geen opbrengsten uit de uit
voer van films waren geweest. In het buitenland brach
ten Franse films in 1959 6,9 miljard frank op tegen 6
miljard frank in 1958. Verreweg de beste buitenlandse
markt voor de Franse film is West-Duitsland, dat in 1959
1,4 miljard naar Frankrijk overmaakte (in 1958 1,2 mil
jard frank). Op de tweede plaats komt België met 635,2
miljoen frank en daarop volgen Latijns-Amerika met
543 miljoen, Zwitserland met 417 miljoen, de Verenigde
Staten met 317 miljoen en Japan met 279,5 miljoen oude
frank.
Gerekend over de totale productie bedroegen de pro
ductiekosten per film in 1959 149 miljoen frank. Voor de
nationale produktie bedroeg het gemiddelde 92 miljoen
frank en voor de coprodukties 208 miljoen frank. De be
trekkelijk lage gemiddelde produktiekosten van de natio
nale Franse film zijn te verklaren uit het vrij grote aantal
films van de „Nouvelle vague", die op een zeer laag bud
get tot stand kwamen. De supercoprodukties verslonden
aanzienlijk meer geld.
Na langdurige onderhandelingen is in Frankrijk begin
Augustus tenslotte toch een oplossing gevonden voor het
conflict, dat tussen bioscoopexploitanten en filmverhuur
ders was ontstaan met betrekking tot de compensatie van
het verlies, dat de exploitanten leden door de geleidelijke
opheffing van het Hulpfonds voor het Film- en Bioscoop
bedrijf. Zoals wij in het vorige nummer van het Orgaan
reeds schreven, is de tax additionelle, waaruit het Hulp
fonds zijn inkomsten verkreeg, zodanig verlaagd, dat per
jaar nog slechts 5,1 milliard uit deze bron zullen worden
verkregen, hetgeen een vermindering van 4,2 milliard
oude frank betekent.
Van deze 4,2 milliard incasseert de staat via diverse
belastingen, 1,2 milliard. Van de overblijvende drie mil
liard behouden de bioscoopexploitanten 1,7 milliard, ter
wijl de verhuurders en producenten 1,3 milliard incasse
ren. Over dit bedrag van 1,3 milliard frank nu was een
„compensatiestrijd" ontbrand.
Op het congres van de Franse organisatie van bioscoop
exploitanten, dat op 15 Juni te Nice werd gehouden, wer
den vergaande maatregelen aangekondigd: zou voor 1
Juli over de compensatie geen overeenstemming zijn be-
rekit, dan zouden de exploitanten geen afrekenstaten op
stellen en geen filmhuur aan de verhuurders overmaken.
19