Internationale bioscoop conferentie te Wiesbaden Minder belasting voor onder scheiden films in IVeder-Oostenrijk De organisatie van bioscoopexploitanten, de Fédération Nationale des Cinémas Francais, heeft onmiddellijk na dat er met de Organisations Syndicales des Distributeurs de Films, waarin de filmverhuurders zijn verenigd, een akkoord was getroffen, haar leden daarvan schriftelijk in kennis gesteld en hun verzocht om zo spoedig mogelijk op basis van dit akkoord de afrekenstaten op te stellen en de filmhuur aan de verhuurders over te maken. De regeling heeft een geldigheidsduur van een half jaar. Men hoopt, dat in die periode de aankondiging zal plaatsvinden van de vergaande verlaging van de verma- kelijkheidsbelasting, die de overheid bij monde van de minister van Culturele Zaken, André Malraux, heeft toe gezegd. De regeling, die tussen bioscoopexploitanten en film verhuurders is getroffen, komt erop neer, dat alvorens de filmhuur wordt berekend, van de bruto-recettes een be paald bedrag wordt afgetrokken. Tot 1 Juli bedroeg deze zogenaamde „voorlopige korting" zes procent. Met in gang van 1 Juli is deze aftrekpost verhoogd tot tien pro cent voor een wekelijkse recette tot vijfduizend nieuwe frank, terwijl voor het bedrag aan recettes, dat boven vijfduizend frank ligt, een aftrek van 9,5 procent zal gelden. Inmiddels heeft de Franse minister van Culturele Za ken, Malraux, opnieuw de noodzakelijkheid tot verlaging van de belasting op bioscoopvoorstellingen bevestigd. Hij deed dit in antwoord op schriftelijke vragen van een par lementslid. De minister schrijft, dat de aandacht van de regering reeds geruime tijd gericht is op een verlaging van de belasting, die thans zo zwaar drukt op het bio scoopbedrijf en in het bijzonder op de kleinere bedrijven. De minister bevestigt, dat op het ogenblik maatregelen in studie zijn bij de ministeries van Financiën, van Eco nomische Zaken en van Culturele Zaken. De maatregelen hebben ten doel op zo kort mogelijke termijn een verla ging van de fiscale last op bioscoopvoorstellingen te verwezenlijken. De strijd, die de Oostenrijkse bioscoopexploitanten reeds jaren lang voeren tegen de hoge vermakelijkheids- belasting, heeft in het Bondsland Neder-Oostenrijk tot een bijzonder goed resultaat geleid. De Nederoostenrijkse Landdag heeft namelijk bij de wederinvoering van de in 1957 door de Oostenrijkse Bondsregering buiten werking gestelde en sindsdien gewijzigde wet op de vermakelijkhe den een artikel ingevoegd, waarin het recht van de ge meenten tot het heffen van vermakelijkheidsbelasting op filmvoorstellingen wordt beperkt. Volgens de voorschriften van dit artikel zal na het van kracht worden van de betreffende wet geen vermakelijk heidsbelasting meer mogen worden geheven bij de verto ning van films, die het predicaat „bijzonder waardevol" hebben verkregen. Voor films, die als „waardevol" wor den aangemerkt zal de vermakelijkheidsbelasting met 75 procent worden verlaagd. Voor de derde categorie van films, die het predicaat „aanbevelenswaardig" hebben ge kregen, zal de vermakelijkheidsbelasting gehalveerd moe ten worden. In Oostenrijk kent men reeds lang het stelsel van film keuringen, waarbij een door de minister van Onderwijs aangewezen commissie aan daartoe naar haar mening in aanmerking komende films de predicaten „bijzonder waardevol", „waardevol" of „aanbevelenswaardig" kan toekennen. Maar Neder-Oostenrijk is het eerste Bondsland, waar de aldus onderscheiden films ook aanzienlijke be lastingvoordelen zijn toegekend. In de Bondslanden Vo- rarlberg, Tirol en Salzburg kent men weliswaar reeds lan ger dergelijke belastingfaciliteiten, maar die zijn van een veel geringere omvang. In kringen van Oostenrijkse bioscoopexploitanten gaat men van de veronderstelling uit, dat de overige Bonds landen zich wel gedwongen zullen zien om het voorbeeld van Neder-Oostenrijk te volgen. Voor wat Wenen betreft is reeds een daartoe strekkend voorstel door een afgevaar digde bij het stadsparlement ingediend. Van 7 tot 9 September vond te Wiesbaden een ontmoe ting plaats tussen vertegenwoordigers van het film- en bioscoopbedrijf uit een viertal landen. Deelnemers aan deze uitwisseling van ervaringen waren namens de Neder- landsche Bioscoop-Bond de Bondsvoorzitter, de heer Joh. Miedema, en de Bondsdirecteur, de heer J. G. J. Bosman, namens het Fachverband der Lichtspieltheater Österreichs de voorzitter, de heer O. Hermann, en de directeur, dr. J. Handl, voorts dr. Kern, algemeen secretaris van de Union der Schweizerische Lichtspielverbande en René Dasen, secretaris van de Organisatie van Bioscoop-Exploitanten in het Franstalige deel van Zwitserland, terwijl van Duitse zijde aanwezig waren de president van het Zentralverband der Deutschen Filmwirtschaft, de heer Rolf Theile, het lid van het bestuur dr. Gerhard Caemmerer en de heren Wolfgang Fischer en dr. H. J. Loppin. De besprekingen tussen de leidende figuren uit deze vier landen, die vooral geïnteresseerd zijn in de Duitse speelfilm, hadden onder meer betrekking op de vraag naar zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht toe reikende produktie van speelfilms. Men stelde nadruk kelijk vast, dat de bioscopen in de concurrentie met de televisie nog meer dan tot nu toe van kleurenfilms moeten worden voorzien en dat aan het grootbeeld onvoorwaarde lijk de voorkeur dient te worden gegeven boven het nor male formaat. Ter discussie stond voorts de vraag van een economische deelneming van de bioscoopexploitanten in de produktie van Duitse speelfilms. Het tweede hoofdthema van de vier-landenconferentie te Wiesbaden betrof het auteursrecht en de zogenaamde „droits voisins". De Directeur van de Nederlandsche Bio scoop-Bond, de heer J. G. J. Bosman, heeft bij deze gele genheid verslag uitgebracht van het congres van deskun digen ten aanzien van de „droits voisins", dat van 9 tot 21 Mei in 's-Gravenhage is gehouden. De besprekingen omtrent de veelomvattende en omvangrijke problematiek leidden tot de conclusie, dat de activiteiten in de ver schillende landen op dit punt op elkaar dienden te worden afgestemd De uitwisseling van ervaringen strekte zich verder uit tot de uitzending van theaterfilms door de televisie en de projectie van telesie-uitzendingen in de bioscopen. Ook het vraagstuk van de vermakelijkheidsbelasting werd aan een discussie onderworpen. 20

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1960 | | pagina 21