Toepassing Tan artikel 15 der Statuten
goeding van 100,per dag wel minimaal is en hij nog voor 19
dagen onverplicht een bedrag van 35,15 heeft afgetrokken; dat
het bij hem geen usance is zijn cameraman uit te lenen, doch het
wel voorkomt; dat hij aan appellante de heer Dekeukeleire voor
één dag had uitgeleend, omdat hij hem niet langer kon missen;
dat hij voor het uitlenen voor één dag een tarief van 125,be
rekent, voor meerdere dagen van 100,per dag; dat in de
periode dat de heer Dekeukeleire niet voor hem kon werken geen
cameraman als vervanger beschikbaar was, omdat er gebrek is aan
goed geschoolde cameraliedendat de heer Dekeukeleire als gevolg
van het ongeval geen schade heeft gehad, omdat aan hem zijn
volle salaris is uitbetaald; dat geïntimeerde de enige is die schade
heeft geleden; dat voorzover hij zich kan herinneren de overeen
komst met de N.V. Carillon Films op het moment van het ongeval
al bestond;
OVERWEGENDE:
dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-Bond
en dat ingevolge het Arbitrage Bondsregelement alle geschillen
tussen de leden onderling met uitsluiting van de burgerlijke
rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals geregeld
in dit Arbitrageregelement;
dat dus de Raad van Beroep bevoegd is van dit geschil in hoger
beroep kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitrage
college in tweede en hoogste instantie;
dat appellante overeenkomstig het daaromtrent in het Arbitrage
Bondsreglement bepaalde tijdig in hoger beroep is gekomen;
dat appellantes grieven tegen het vonnis van de Commissie van
Geschillen zijn: a. dat deze Commissie ten onrechte haar aanspra
kelijk heeft gesteld voor de onderhavige door geïntimeerde geleden
schade, b. dat deze Commissie haar daarbij bovendien ten onrechte
voor de gehele schade aansprakelijk heeft gesteld en c. tenslotte
dat de Commissie ten onrechte de door geïntimeerde overgelegde
schadeberekening als juist heeft erkend;
dat de Raad na zijn onderzoek te hebben ingesteld van oordeel
is, dat de Commissie van Geschillen geïntimeerdes vordering terecht
gegrond heeft geacht en de grieven van appellante derhalve niet
kan delen;
dat immers geïntimeerde aan appellante op haar verzoek voor één
dag tegen een bepaalde vergoeding zijn zeer vakkundige camera
man heeft afgestaan, waardoor deze gedurende de tijd dat hij voor
appellante werkzaamheden verrichtte onder haar verantwoordelijk
heid viel en appellante zich ten opzichte van geïntimeerde voor
een de cameraman tijdens deze werkzaamheden overkomen ongeval
niet aan deze verantwoordelijkheid kan onttrekken, en het appellan
tes zaak is, waar geïntimeerde geheel buiten staat, als zij op haar
beurt een derde, in casu de Cinetone Studio's, voor dit ongeval
aansprakelijk meent te kunnen stellen;
dat derhalve geïntimeerde, die zijn cameraman door het feit, dat
deze tijdens zijn werkzaamheden voor appellante een ongeval is
overkomen, gedurende lange tijd in plaats van één dag zoals over
eengekomen heeft moeten missen nog wel tijdens het drukke
seizoen volkomen terecht appellante en niet een derde voor zijn
hierdoor geleden schade heeft aangesproken;
dat voorts appellante het feit van de schade voor geïntimeerde
weliswaar niet betwist, doch wel betwijfelt enerzijds of geïntimeer
de in aanmerking genomen het bedrag dat zij voor het uitlenen
van haar cameraman per dag berekent, wel recht op een schade
vergoeding heeft en anderzijds of geïntimeerde gezien het bepaalde
in artikel 1407 van het Burgerlijk Wetboek van wie ook schade
vergoeding kan vorderen;
dat de Raad appellante hierin niet kan volgen, aangezien ener
zijds het door geïntimeerde, die het uitlenen van cameralieden
niet als bedrijf uitoefent, berekende dagtarief een normaal tarief
is, dat geen ruimte laat voor risico's als de onderhavige en ander
zijds het beroep van appellante op artikel 1407 van het Burgerlijk
Wetboek en de mogelijke consequenties van een van het hierin
bepaalde afwijkend oordeel van arbiters, niet opgaat zo het al
zin heeft in een arbitrageprocedure waarin als goede mannen naar
billijkheid recht wordt gesproken een beroep op zulk een bepaling
te doen aangezien voor arbiters hier evenals in een eventueel
toekomstig analoog geval de billijkheid als criterium geldt en het,
nu geïntimeerde als gevolg van zijn bereidwillgheid om aan appel
lante een collegiale dienst te bewijzen schade heeft geleden, on
billijk zou zijn geïntimeerde en niet appellante de onderhavige
consequenties van het onder verantwoordelijkheid van appellante
aan de cameraman overkomen ongeval, in casu de door geïntimeer
de geleden schade, te laten dragen;
dat de Raad voorts het standpunt van appellante niet kan onder
schrijven, dat geïntimeerde omdat de cameraman medeschuldig aan
het ongeval zou zijn, in ieder geval een deel van de schade zelf
zal moeten dragen, omdat toch niet de verantwoordelijkheid voor
het ongeval geheel of ten dele bij de cameraman kan worden ge
legd, die wanneer hij in een studio om rookpoeder vraagt zonder
meer mag verwachten, dat hetgeen hem als zodanig vanwege het
studiomagazijn wordt verstrekt ook inderdaad rookpoeder is, en
hem geen nonchalance kan worden verweten, indien hij op vak
kennis van het desbetreffende personeel rekent;
dat de Raad tenslotte het beroep op de onjuistheid van de door
geïntimeerde ingediende schadestaat niet kan aanvaarden, aan
gezien niet in redelijkheid kan worden gesteld, dat geïntimeerde
een voor betwisting vatbare berekening van zijn schade heeft toe
gepast, nu hij voor de berekening van zijn schadebedrag voor het
onvoorziene extra gemis gedurende een groot aantal dagen van zijn
cameraman van een normaal dagtarief is uitgegaan, waarvan hij
nog bepaalde posten heeft afgetrokken en het niet aangaat de
dagen, waarop de cameraman niet voor Carillon Films doch anders
zins voor geïntimeerde zou hebben gewerkt niet voor een schade
vergoeding in aanmerking te doen komen;
dat derhalve de Commissie van Geschillen terecht aan geïnti
meerde haar vordering heeft toegewezen en appellante terecht heeft
veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, weshalve het
beroep van appellante ongegrond moet worden geacht;
dat op grond van het vorenstaande het vonnis van de Commissie
van Geschillen moet worden bevestigd en appellante moet worden
veroordeeld tot betaling van de arbitragekosten in beide instanties,
welke in tweede instantie worden begroot op 150,zodat zij in
totaal 225,komen te bedragen;
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID;
BEVESTIGT het vonnis van de Commissie van Geschillen, waar
van beroep;
VEROORDEELT appellante tot betaling van de arbitragekosten
in beide instanties, in totaal bedragende 225,— (tweehonderd
envijfentwintig gulden)
Aldus gewezen te Amsterdam op 22 Augustus 1960.
Het Hoofdbestuur heeft op grond van artikel 15 van de Statuten
besloten de heer J. Hollemans te Veendam de straf van boete ten
bedrage van 125,op te leggen en deze straf te publiceren, in
aanmerking genomen het feit:
dat hij ten behoeve van het door hem geëxploiteerde Scala
Theater te Winschoten een advertentie heeft geplaatst voor de
film „Eiland der liefde", welke annonce in strijd is te achten
met de algemene belangen en de waardigheid van het Neder
landse film- en bioscoopbedrijf.
Deze beslissing is genomen op grond van de overwegingen:
datde heer Hollemans op 4 en 5 juni 1960 de film „Eiland der
liefde" in nachtvoorstellingen heeft vertoond in het door hem
geëxploiteerde Scala Theater te Winschoten
dat voor deze film in de dagbladpers een annonce is geplaatst,
waarin onder andere de volgende tekst voorkomt: „Speciaal en
hoe!! Eindelijk gelukt... De nachtfilm die niet zal teleurstellen.
Zie onze speciale Franse stripfoto's van deze super Franse sexfilm,
over drie jonge temperamentvolle vrouwen en één man op een
onbewoond eiland, prooi van zijn verlangens. Deze speciale nacht-
film, die ALLEEN toegankelijk is voor STRIKT volwassenen, wordt
vertoond op zaterdag en zondag 11.15 uur";
dat deze tekst, in samenhang gezien met de verder gebezigde
slagzinnen en de afbeelding, de annonce, een karakter geeft, dat
niet in overeenstemming is met de standing van het Nederlandse
film- en bioscoopbedrijf en schadelijk is te achten voor de goodwill
van dit bedrijf;
dat het Hoofdbestuur er bij de leden meermalen op heeft aange
drongen zich te onthouden van het gebruik van onoirbare recleme-
methoden, daar anders toepassing van strafmaatregelen als be
doeld bij artikel 15 der Statuten niet te vermijden zou zijn;
dat nochtans in enkele gevallen straffen moesten worden opge
legd, waarvan de leden door publicaties in het Bondsorgaan kennis
hebben kunnen nemen;
dat de heer Hollemans desondanks is overgegaan tot het plaatsen
van de gewraakte annonce, welke handelwijze in ernstige mate
strijdig is te achten met de algemene belangen en de waardigheid
van het Nederlandse film- en bioscoopbedrijf;
dat het Hoofdsbestuur hem deswege heeft opgeroepen voor ver
hoor ingevolge artikel 15 der Statuten op 12 juli 1960, aan welke
oproep hij geen gehoor heeft gegeven, daar hij blijkens schrifte
lijke mededeling afwezig was;
dat het College hem daarop nogmaals in de gelegenheid heeft
willen stellen te worden gehoord en hem heeft opgeroepen voor
zijn vergadering van 2 augustus 1960;
25