Een stem uit Limburg zo zijn, dat de christelijke pers, gelet op de interesse voor de film in de kring onzer lezers, aan dit verschijnsel voorbij gaat. Wij hebben deze beslissing niet lichtvaardig genomen, maar zijn slechts na rijp beraad tot de overtuiging ge komen, dat wij, ondanks de soms sterk verschillende interpretaties van de norm „Heb God lief boven alles en de naaste als uzelf" in de kring van onze lezers, deze praktische consequenties moesten trekken. Wij weten wel, dat er zowel lezers zullen zijn, die het genomen besluit zullen toejuichen, als er zullen zijn, die het zullen betreuren. Van de eerste groep vragen wij, hun kritische verantwoordelijkheid ten aanzien van de film niet op de krant af te schuivenvan de tweede categorie zullen wij gaarne begrip ontvangen, omdat ons blad zich richt tot een in geestelijk opzicht uiteenlopend publiek", aldus de redactie van het Zeeuwsen Dagblad. Dit besluit houdt een erkenning in van de betekenis van de film voor een goede en verantwoorde ontspanning van het Nederlandse volk. Maar het betekent tevens, dat de goodwill van het film- en bioscoopbedrijf bij het pro testantse volksdeel groeiende is. Niettemin is er voor een besluit, zoals de redactie van het Zeeuwsch Dagblad nu heeft genomen, veel moed nodig, omdat tegen de publicatie van filmrecensies aanzienlijke oppositie mag worden verwacht. De redactie verdient woorden van lof, dat zij die moed heeft kunnen opbrengen. Onder de titel: „Meten met twee maten" verscheen in de edities van Dinsdag 12 en Woensdag 13 Juli van de te Roermond verschijnende Maas- en Roerbode een interes sante en uitvoerige beschouwing, waarin een van de redac teuren van dit dagblad de consequenties van de gemeen telijke politiek op het gebied van de vermakelijkheidsbe- lasting voor het bioscoopbedrijf aan een analyse onder werpt. De artikelenserie leidde tot de conclusie, dat het redelijk is, van de overheid te verlangen, dat zij alle vor men van vermaak en ontspanning over één kam scheert. De belangrijkste passages uit deze beschouwing, die ge heel aansluiten bij hetgeen de Hoofdredactie van de Volks krant dienaangaande schreef, nemen wij hier gaarne over Het zou interessant zijn eens bij elkaar te zien opgeteld de beslist niet karige sommen, die rijk, provincies en ge meenten jaarlijks op tafel leggen voor het onderhoud van de muzen. Toneel en muziek bijvoorbeeld worden ruim gesubsidieerd. Rekent men daarbij de bedragen, die de stichting en het onderhoud van schouwburgen en gehoor- zalen vergen, dan kan men beslist niet zeggen, dat deze vormen der cultuur het stiefkind der samenleving zijn. Wie langzamerhand wel als stiefkind behandeld wordt, lijkt ons de muze van de film. Wie zijn oor te luisteren legt bij de bioscoopexploitanten, ontkomt niet aan de in druk, dat zij zich niet alleen het slachtoffer voelen van de soms vrij willekeurige gemeentelijke belastingpolitiek, maar het ook zijn. De tijd, dat de bioscoop zo'n beetje de kip was met de gouden eieren voor de plaatselijke fiscus, behoort tot het verleden. Het filmbedrijf beleeft de laatste jaren beslist geen hoogconjunctuur meer. Integendeel. Niet alleen door de televisie, zoals meestal beweerd wordt, maar misschien meer nog door het gewijzigde bestedings patroon auto, bromfiets, vakantie etc. is het bio scoopbezoek de laatste jaren nogal teruggelopen. En toch wordt het bioscoopbedrijf in het geheel van het amuse- mentsleven op belastinggebied nog altijd als een uitzon dering behandeld. Al wordt hier en daar de vermakelijkheidsbelasting voor filmvoorstellingen wel iets verminderd, in de meeste gemeenten blijft nog steevast het maximum van 25 procent gehandhaafd. In ieder geval wordt altijd meer belasting geheven dan voor toneel- en concertavonden, die, zoals gezegd, toch reeds op verschillende manieren gesubsidieerd worden. Deze situatie lijkt ons niet alleen onrechtvaardig, maar ook gevaarlijk. Gevaarlijk bovenal, omdat hoe men het ook bekijkt, de bioscoop nog altijd een suggestieve levens school is voor de massa; voor de ouderen maar vooral voor de jongeren. Hier hebben we direct te doen met het belang van de geestelijke volksgezondheid. WTanneer de goedwillende bioscoopexploitant en die zijn er veel meer dan menigeen denkt zijn inkomsten op den duur tot beneden het toelaatbare minimum ziet da len, dan is er voor hem een grote geestelijke moed nodig om toch de behoorlijke film te blijven brengen en de sma keloze of geestelijk ongezonde producten te weren. De bioscoopexploitant kan niet aanleunen tegen de mo derne Maecenas, de staat. En toch moet hij om bij te blij ven geregeld vrij aanzienlijke bedragen in zijn bedrijf investeren. Als de massa widescreen, of hoe men die sys temen ook wil noemen, eist, kost dat de exploitant nieu we dure apparaten enz. De zaal, waar de uitgaande mens heengaat ora zich te verpozen, moet modern zijn. Het filmtheater is reeds lang niet meer te vergelijken met de kermistent, waarin de muze van de film het le venslicht zag. De film heeft zich ontwikkeld tot een ge waardeerde kunstvorm, zoals toneel, muziek, en schilder kunst dat zijn. De gemeenschap heeft dan ook wel degelijk de plicht om een dusdanig geestelijk gezond klimaat te scheppen, dat de goedwillende exploitant ook inderdaad het goede kan brengen. Waarom zou men beslist een minimalist moeten zijn? Moet dan terwille van het kaf ook 't koren maar rotten? Er is vaak terecht kritiek op het peil der bioscooppro gramma's (er gaan nu eenmaal meer mensen naar de bio scoop dan naar toneel- of concertzaal en dus hoort men ook meer kritiek, doch wie wel eens het doorsnee toneel in ons land vergelijkt met de doorsnee-filmprogramma's zal vermoedelijk tot dezelfde conclusie komen, dat er wer kelijk niet zo heel veel verschil te constateren valt. Enige tijd geleden werd te Maastricht een volkstuk „Rooie Sien" gespeeld. Vermakelijkheidsbelasting tien procent. Maar voor de uitstekende film „Dood van een wielrijder" moest 25 procent in de gemeentelijke belas- tingpot worden gedeponeerd. Destijds werd daar „Het lied van Bernadette", niettegenstaande deze film wat men noemt „cultureel gekeurd" was, „gestraft" met een vermakelijk heidsbelasting van 35 procent. Is het dan zo onbegrijpelijk, dat de bioscoopexploitan ten deze gemeentelijke willekeur op den duur als ondrage lijk gaan voelen? Het zou interessant zijn eens na te gaan hoe de verma kelijkheidsbelasting in verschillende gemeenten geregeld is. Een vorm van onbillijkheid vonden we bij voorbeeld in de verordening der gemeente Maastricht. Voor voetbal wedstrijden geldt daar een tarief van twintig procent. Worden echter alle plaatsen verkocht voor een uniform bedrag van een gulden, dan behoeft in het geheel geen vermakelijkheidsbelasting te worden betaald. En nu die bioscopen: zou men daar van een dergelijk voordeel wil len profiteren, dan zouden alle plaatsen verkocht moeten worden voor vijftig cent. Waarom dit verschil in behande ling?

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1960 | | pagina 4