Rijksbegroting en film Lezing voor operateurs Op de aan de Tweede Kamer voorgelegde begroting van uitgaven des Rijks voor het dienstjaar 1961 is ook dit jaar het totale bedrag van de uitgetrokken posten van het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen met betrekking tot de film weer toegenomen. Onder de Afdeling VI Kunsten, onderafdeling VI Film, treft men op de begroting de volgende posten aan, waarbij ter vergelijking tevens die van 1960 en de vermoedelijke uit komsten over 1959 zijn vermeld: Begroting Toegestaan Vermoede- Uitgaven gewone voor voor lïjke uil- dienst 1961 1960 komst 1959 Onderafdeling VI Film ƒ732.250 ƒ622.000 ƒ484.750 Subsidies en andere uitgaven ten behoeve van de opleiding van Nederlandse film technici 14.000 14.000 10.000 Prijzen op het gebied van de film 3.750 Memorie 2.750 Subsidies en andere uitgaven ter bevorde ring van de kunstzin nige en culturele film, waarop voor zoveel mogelijk in mindering worden gebracht de ontvang sten terzake van te rugbetalingen op deze of in vorige ja ren gedane uitgaven 565.000 490.000 375.000 Subsidies en andere uitgaven ten behoeve van instellingen en van manifestaties op het gebied van de filmkunst: ƒ149.500 ƒ118.000 97.000 Instellingen 135.000 103.500 Manifestaties 14.500 14.500 Ten aanzien van de prijzen op het gebied van de film deelt de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschap pen in zijn Memorie van Toelichting bij zijn begrotingshoofdstuk aan de Kamer mede, dat in 1961 wederom rekening dient te worden gehouden met de toe kenning van één of meer staatsprijzen voor de filmkunst. Bij de post Subsidies en andere uitgaven ter bevordering van de kunstzinnige en culturele film merkt de Minister op, dat gezien de wenselijkheid tot handhaving en opvoe ring van de documentaire productie en gezien de nog steeds stijgende produktiekosten een verhoging van deze post tot het geraamde bedrag noodzakelijk is. Ook in het algemene deel van de Memorie van Toelichting had de Minister de verhoging van dit artikel reeds ter sprake gebracht. Daarbij merkte de be windsman op, dat de mogelijkheden voor de Nederlandse speelfilm geleidelijk groter worden en dat vertrouwen in het resultaat van de films, waaraan thans wordt gewerkt, niet ongerechtvaardigd is. De recente successen van do cumentaire films in rijksopdracht vervaardigd, niet in het minst ook het succes van de grote film Faja Lobbi, tonen aan, dat het noodzakelijk is om op de ingeslagen weg voort te gaan en de opdrachtmogelijkheden voor documentaires uit te breiden. Wil Nederland ook in de toekomst zijn vooraanstaande plaats op dit gebied behouden, dan zullen niet alleen opdrachten aan de gerenommeerde kunstenaars nodig zijn, maar ook aan aankomende, veelbelovende ta lenten, aldus de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Wat tenslotte betreft de verhoging van subsidies en andere uitgaven ten behoeve van instellingen en mani festaties op het gebied van de filmkunst wijst de Minister op de aan het Nederlands Filminstituut verbonden Film academie, de enige opleiding in Nederland voor cineasten, die zich thans uitbreidt, waardoor geleidelijk meer finan ciële middelen nodig zijn. Ook voor het Nederlands Filmmuseum acht de bewinds man een subsidieverhoging noodzakelijk, aangezien het aantal verworven films en de hoeveelheid documentatie materiaal uitbreiding van personeel en accommodatie on vermijdelijk heeft gemaakt, zulks ten einde te voorkomen, dat hetgeen in grote hoeveelheid is bijeengebracht, onge bruikt en ontoegankelijk blijft. Inmiddels heeft de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen een wetsontwerp aan de Tweede Kamer voorgelegd, waarin wordt voorgesteld een groot aantal posten op de begroting van zijn Departement voor het dienstjaar 1959 te wijzigen. Volgens dit wetsontwerp zal het voor 1959 uitgetrokken bedrag voor Subsidies en an dere uitgaven ten behoeve van instellingen en van mani festaties op het gebied van de filmkunst worden verhoogd met 5.000 tot 97.700. In de Memorie van Toelichting schrijft de Minister, dat de exploitatierekening van het Nederlands Filmmuseum door onvoorziene omstandigheden een groter tekort voor 1959 vertoont dan waarmede bij het opstellen van de be groting rekening was gehouden. Met het oog daarop wordt voorgesteld het bedrag van dit artikel met 5.000 te ver hogen. Op 24 November j.1. vond in de Studio bioscoop te Utrecht een lezing plaats voor operateurs over het onder werp filmbehandeling. Evenals bij voorgaande lezingen die over dit onder werp in Arnhem, in Enschede, in 's-Hertogenbosch en in Rotterdam zijn gehouden, was ook in Utrecht de belang stelling zeer bevredigend en waren vrijwel alle operateurs uit de provincie Utrecht naar het Studio Theater gekomen. De heer 'E. F. Henny, technisch inspecteur van de Bond, besprak in zijn voordracht aan de hand van talrijke ervaringen uit zijn praktijk de onaangename gevolgen van onjuiste filmbehandeling door de operateurs en gaf aanwijzingen en raadgevingen inzake de juiste werkwijze, een en ander toegelicht met een aantal projectieplaatjes. Tot slot volgde de gebruikelijke zeer geanimeerde ge- dachtenwisseling, waarbij van de kant van de aanwezige operateurs diverse wensen en verlangens werden geuit o.a. ten aanzien van zorgvuldiger toezicht door de filmver huurkantoren op de toestand waarin hun filmmateriaal wordt verzonden. 21

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1960 | | pagina 22