Overbodige conferentie Delft niet geheel van filmvoorstellingen verstoken behoef de te blijven. Uit de uiteenzetting van de Burgemeester in de Nieuw jaarsrede en ook uit informaties, die daarna door het Hoofdbestuur van de Bond zowel als door buiten het con flict staande figuren, die de gang van zaken in Delft met verontrusting volgden, zijn ingewonnen, is onder andere duidelijk geworden, dat de tekst van de brief van Burge meester en Wethouders niet in zo stringente zin moest worden opgevat als de formulering zou doen vermoeden. Hierbij is gebleken, dat een vroegere verklaring van het college van Burgemeester en Wethouders, namelijk in een brief van 23 april 1960 aan het Hoofdbestuur van de Nederlandsche Bioscoop-Bond. waar de bereidheid tot uit drukking was gebracht om het belastingtarief onder be paalde voorwaarden te herzien, nog altijd van kracht was. Bovendien bestond de indruk, dat aan die voorwaarden binnen afzienbare termijn zou worden voldaan, zodat de weg naar een verder overleg omtrent de belastingkwestie open zou komen te liggen en het vertrouwen gewettigd was, dat een oplossing van het vraagstuk mocht worden tegemoet gezien. Aangezien hiermede de vertrouwenscrisis, waaruit de sluiting van de bioscopen was ontstaan, werd opgeheven, achtte het Hoofdbestuur het motief tot sluiting vervallen. De Delftse exploitanten hebben deze zienswijze una niem gedeeld. Zij hadden immers geen enkele behoefte het publiek de dupe te doen worden van een prestigestrijd tussen hen en de gemeente. Hun enig doel was tenslotte zodanige voorwaarden te erlangen, dat een gezonde exploitatie mogelijk blijft. Nu er goede hoop bestaat dat deze voorwaarden een verbetering zullen ondergaan, kun nen zij slechts door hun heropening tot een bespoediging daarvan bijdragen. Het woord is thans aan het gemeentebestuur van Delft. Een actiecomité, bestaande uit personaliteiten, die op enigerlei wijze door hun beroep of hun bijzondere be langstelling met het Belgische filmwezen in betrekking- staan, heeft van 15 tot 18 februari te Brussel een Europese conferentie voor film en televisie georganiseerd. Het doel van deze ambitieus opgezette conferentie was in de eerste plaats het instellen van een algemeen onderzoek naar de problemen, die de aaneensluiting van de zes Westeuro- pese landen in de Europese Gemeenschap voor het film en bioscoopbedrijf in deze landen in het leven heeft ge roepen en voorts het wekken van het besef van lotsverbon denheid van alle bij het filmbedrijf betrokkenen binnen 'iet gebied van de Europese Economische Gemeenschap. Naar het oordeel van zeer velen is de conferentie, die onder voorzitterschap stond van de Antwerpse gouver neur Richard Declerck, in haar opzet niet geslaagd. De wijze, waarop de conferentie werd voorbereid, wekte reeds weinig vertrouwen. Er werden bij de conferentie veel instanties, lichamen en personen betrokken, die slechts in zeer los verband tot het film- en bioscoopbedrijf staan. De gedachte, dat ieder die wel eens met het verschijnsel film te maken krijgt, bij de bestudering van de economi sche problemen, die bij de vorming van de Europese Economische Gemeenschap in het geding zijn, diende te worden betrokken, vond bij de bestaande nationale en internationale organisaties op dit gebied slechts geringe weerklank. Dit leidde er dan ook toe, dat de voornaamste filmlan den uit de EEG West-Duitsland, Frankrijk en Italië en ook Nederland niet bereid waren om officiële delega ties naar de conferentie te zenden en zich ertoe beperkten om de gedachtenwisseling te laten volgen door waar nemers. Feitelijk kwam dit neer op een niet deelnemen aan de conferentie door deze landen. Twee belangrijke internationale organisaties op het gebied van film- en bioscoop het Bureau International du Cinéma en de Fédération Internationale des Producteurs de Films waren zelfs in het geheel niet op de conferentie vertegen woordigd, terwijl'de Union Internationale de 1'Exploitation Cinématographique (Internationale L^nie van Bioscoop- Exploitanten) slechts door haar secretaris-generaal, de heer A. Trichet, als waarnemer vertegenwoordigd was. De resoluties, die de conferentie met betrekking tot een aantal vraagstukken heeft aangenomen, worden in krin gen van het Europese film- en bioscoopbedrijf met een grote reserve beoordeeld. In de resoluties drong de Euro pese conferentie voor film en televisie onder meer aan op volledige afschaffing van de vermakelijkheidsbelasting in de landen van de Europese Economische Gemeenschap en op de totstandkoming van een geheel vrije filmhandel in dit gebied. Aan deze vraagstukken is echter door de verschillende internationale organisaties reeds jarenlang zeer veel aan dacht besteed. Algemeen is men in filmkringen daarom de mening toegedaan, dat de uitspraken van de Brusselse conferentie nauwelijks nog iets positiefs aan het huidige inzicht in de problematiek en de ontwikkeling van het filmbedrijf in West-Europa hebben toegevoegd. Uit de gang van zaken tijdens de conferentie te Brussel zullen de organisatoren een waardevolle les kunnen put ten. Wanneer zij het voornemen hebben om de bestude ring van de vraagstukken rond film en bioscoop in de E.E.G.-landen voort te zetten zullen zij er goed aan doen in overleg te treden met de reeds werkzame organisaties op dit gebied. Dan zal een meer zorgvuldige keuze van de op de agenda te plaatsen onderwerpen mogelijk zijn evenals een betere selectie van deelnemers. aarschijnlijk zal hun dan wel blijken, dat er nauwe lijks behoefte aan bestaat om aan de vele activiteiten, die reeds op internationaal niveau worden ondernomen, nog nieuwe toe te voegen. Dat brengt alleen maar versplinte ring van potentiële krachten met zich mee in het toch al overladen internationaal contact. 36

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1961 | | pagina 6