„Metaalvisie looft industriële film films te verhinderen als daartegen door oen deel der bevolking wordt gereageerd. Een dergelijke hantering zou de bij deze leden levende bezwaren tegen het voorstel sleehts vergroten. Dezelfde leden zouden er prijs op stellen te vernemen welke be tekenis gehecht moet worden aan de woorden „dan wel niet door de minister bepaaldelijk aangewezen films". Mei liet oog op de rechtszekerheid achtten deze leden het be langwckkend te vernemen, hoelang „de door hem te bepalen tijds duur"' wel kan zijn. Artikelen XX en XXI (artikelen 20 en 21). Het verheugde zeer vele leden bijzonder, dat voorgesteld wordt, organisaties met een positieve doelstelling onder de werking van de wet te brengen. Velen dezer leden vroegen, of de ministers bereid zijn, de uitbrei ding die aan artikel 20 wordt gegeven, te gebruiken om aan erkende instellingen de mogelijkheid te bieden tot dispensatie van bepalingen van deze wet, opdat het gebruik van de film bij evangelisatie, zoals cjit op het te Utrecht gehouden congres „Interfilm" is besproken, mogelijk wordt gemaakt. Ook met het oog op amateur-smalfilmers, als georganiseerd bijvoorbeeld in de N.O.V.A., zou langs deze weg, zo meenden deze leden, een vereenvoudiging van de artistiek ver antwoorde vrijetijdsbesteding mogelijk zijn. Van andere zijde werd opgemerkt, dat, hoezeer men ook moge toejuichen dat organisaties met een positieve doelstelling onder de werking van de Bioscoopwet zullen komen, het stelsel van deze wet op een merkwaardige wijze doorbroken schijnt te worden indien men in één wetsartikel twee geheel contraire zaken naast elkaar stelt. Gevraagd werd. of de ei kenning van instellingen of verenigingen, «elke blijkens haar statuten zich ten doel stellen, de zedelijke of maatschappelijke gevaren, welke volgens haar inzicht aan bioscoop voorstellingen verbonden kunnen zijn. Ie bestrijden, niet beter afzon derlijk geregeld wordt naast de erkenning van instellingen of vereni gingen, welke blijkens haar statuten zich ten doel stellen het verto nen van films van artistieke, religieuze of culturele strekking te be vorderen. Artikel XXIII (artikel 26). De commissie zou het op prijs stellen indien medegedeeld zou worden op grond van welke ervaringen de Minister van Binnen landse Zaken meent behoefte te hebben aan de hier voorgestelde uitbreiding van de reeds bestaande controlerende instanties. Verscheidene leden zouden het zeer op prijs stellen te vernemen, waarom de noodzaak bestaat tot aanwijzing van speciale opsporings ambtenaren door de Minister van Binnenlandse Zaken. Desge wenst kunnen, zo merkten deze leden op, deze personen toch een aanstelling krijgen al- onbezoldigd ambtenaar van rijks- of gemeen tepolitie? Zij hadden nimmer bemerkt, dat er enige behoefte be stond om de ambtenaren van de Centrale Commissie een opspo ringsbevoegdheid te geven. Artikel XXVI (artikel 28). Verscheidene leden verklaarden, zich slechts met aarzeling te kunnen verenigen met het voorgestelde nieuwe tweede lid van dit artikel. De overweging, dat het in de lijn der verwachtingen ligt, dat dit artikel soepel zal worden toegepast, had daarbij voor deze leden een belangrijke rol gespeeld. Vele andere leden zagen in de omstandigheid, dat in dit artikel de verplichting tot het verwijderen van personen te wier aanzien niet voldoende vaststaat, dat zij de voor toegang vereiste leeftijd bezitten, komt te berusten op degenen die de vertoning geven (op aanwijzing van de toezichthouders), als een poging om de wet beter te doen naleven. Zij konden zich hiermede volkomen ver enigen. Deze leden was evenwel nog niet duidelijk, wat bedoeld wordt in de memorie van toelichting, waar wordt medegedeeld, dat het in het eerste lid bedoelde verslag staat naast het eventueel inge volge het wetboek van strafvordering op te maken proces-verbaal. Artikel XXVII (artikelen 28a, 28b, 28c, en 28d). Nu artikel 28a aan een aantal geboden en verboden een straf sanctie gaat verbinden, meende de commissie dat het aanbeveling zal verdienen ook het daderschap te regelen. Daarbij herinnerde de commissie aan de bekende commissie in de oude Begraatwet. Met name ten aanzien van de artikelen 16a, 17, 21, vierde lid en 22 bepaalt de Bioscoopwet niet, wie bij overtreding van de verboden en niet-nakoming van de geboden strafbaar is. In navolging van enige andere artikelen zou hiervoor wellicht de houder van de ver gunning en eventueel degene die de vertoning geeft, aansprakelijk gesteld kunnen worden. In dit verband zou voorts gedacht kunnen worden aan strafbaarstelling van degene, die de feitelijke leiding van de onderneming heeft. Tegen het voorgestelde artikel 286 hadden verschillende leden ernstige bezwaren. Gememoreerd werd, hoe bij de openbare be raadslaging over wetsontwerp 5745 (toevoeging van het grondge bied der genieenten Haarlemmerliede en Spaarnwoude aan de ge meenten Haarlem en Haarlemmermeer) soortgelijke bezwaren van uit de Kamer uitvoerig werden uiteengezet. Ook in dit geval gol den voor de hier aan het woord zijnde leden mutatis mutandis deze bezwaren, terwijl het feit, dat op overtreding van de aldus tot stand gekomen voorschriften straf wordt gesteld, hun bezwaren nog deed toenemen. De wetenschap dat in de bestaande wet het vergelijkbare artikel 24 voorkomt, vermocht daarin geen verandering te brengen. Vele leden verklaarden, in elk geval stellig de voorkeur te geven aan de huidige formulering van artikel 24, waar gesproken wordt van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van deze wet. ,,In nagenoeg alle westerse landen ontwikkelt de in dustrie een koortsachtige activiteit. Men bouwt hoogovens, chemische industrieën en kernreactoren, havens worden aangelegd of gemoderniseerd, men legt wegen aan in moerassen en woestijnen, massieve bergcomplexen worden door tunnels begaanbaar gemaakt. Kortom, vrijwel overal Ier wereld wordt gewerkt, gebouwd en geconstrueerd". Zo luidt de aanhef van een artikel, dat één van de redac teuren van het maandblad „Metaalvisie", orgaan van de Vereniging van Metaal-Industrieën (V.M.I.), in de juli- uitgave heeft gewijd aan het industriële filmfestival, dat enige tijd geleden in Turijn is gehouden. Een deel van dit artikel laten wij hieronder gaarne volgen „Wie het voorrecht heeft gehad toeschouwer te zijn ge weest op het vierdaagse industriële filmfestival, dat vorige maand in Turijn door het Algemeen Verbond van de Italiaanse Industrie onder patronage van de Raad van Europese Industrieverbonden is georganiseerd, die heeft met eigen ogen kunnen aanschouwen, welke omvang en welke intensiteit deze industriële bedrijvigheid heeft aan genomen. Want de 135 films, die daar vrijwel ononder broken zijn vertoond, vormen gezamenlijk de levende spie gel van deze internationale activiteit". „Waarschijnlijk schuilt hierin de grote waarde van een dergelijk industrieel filmfestival. Wat men anders door middel van karige krantenberichtjes en via de propaganda van de bedrijven zelf bij stukjes en beetjes krijgt aange bracht, ontrolt zich op een festival in zijn volle totaliteit en met de veelal indrukwekkende objectiviteit van de cameralens''. 163

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1961 | | pagina 16