De Xenonlamp als lichtbron voor filmprojectie (II) Levensduur XBO 450W 25 Volt XBO 900W 27% XBO 1600W 211/o Kleur Daglicht 33,3 33,3 33.3 Xenonlamp 34 33 33 Hl kolen 35 34 31 LI kolen 18 32 50 Gloeilamp 16 33 51 Uitroerings vormen Het instellen Van alle 3 typen XBO lampen wordt de gemiddelde levensduur aangegeven met 1500 uren. Hierbij is ervan uitgegaan, dat de brandduur na elke ontsteking, tenminste twintig minuten bedraagt. In het bedrijf branden de beide wolframelektroden in de kolf langzaam af. Hierdoor groeit de onderlinge afstand en zal ook de hoogspanning geleidelijk toenemen. Zodra deze tot 25 procent boven de gemiddelde beginwaarde is gestegen, moet de betreffende lamp buiten gebruik worden gesteld. De reden hiervan is, dat de totale electrische energie welke in de kolf wordt ontwikkeld dan met 25 pro cent is toegenomen en als direct gevolg daarvan ook de inwendige druk. Bij een sterk overschrijden van deze eiligheidsgrens. zou de mogelijkheid van een explosie niet meer denkbeeldig zijn. Gezien de geringe afmetingen van het met gas gevulde gedeelte nog niet ter grootte van een kippenei is de uitwerking hiervan in een gesloten lampehuis gering, maar de bedrijfsonderbreking is hinder lijk en moet voorkomen worden. Als maximale toelaatbare hoogspanningen gelden de volgende waarden voor: Ook een stroomsterkte lager dan de op pagina 92 van Bondsorgaan nummer 222 van april/mei 1961 aangegeven waarde, moet vermeden worden. De boog kan dan onrustig worden en de levensduur wordt ongunstig beïnvloed. In de praktijk bereiken vrijwel alle lampen tweeduizend uren en behoren nog langere tijden al niet meer tot de uitzonderingen. Toch zal het aanbeveling verdienen het gebruik in het algemeen tot deze tweeduizend uren te beperken, aangezien de door het afbranden vrijgekomen wolfram zich als een zwarte neerslag aan de binnenzijde van de kolf vastzet en de lichtuitstraling daardoor gelei delijk afneemt. Bij booglampen wordt zoals bekend het reflectievermogen van de spiegel, door bespatting en aan slag, minder. Aangezien de spiegel bij de Xenonlamp aan deze achteruitgang niet onderhevig is, kunnen het zwart- Figuur 5a worden van de lamp en de teruggang van de spiegel bij koolbogen, ongeveer als van gelijke invloed worden beschouwd. Uitgaande van de samenstelling van het daglicht wordt in onderstaande tabel de procentuele kleurverdeling van de Xenonlamp in vergelijking tot Hl en LI kolen, alsmede tot de gloeilamp gegeven. Hieruit blijkt wel, dat de licht kleur van de Xenonlamp gunstig is. Kleur Violet- groen- oranje golflengte blauw geel rood in m u, 400-500 m u, 490-590 m u 620-720 m u. Figuur 2 De gedachte ligt voor de hand, om bij het vervangen van kolen door Xenonlicht, de boog van de Xenonlamp op de plaats te brengen van de krater der positieve kool, onder gebruikmaking van de aanwezige spiegel. Deze methode is echter onbruikbaar, aangezien de vorm van de Xenonboog ongunstig is voor een gelijkmatige verlichting van het filmbeeldje (zie fig. 2). Er zijn bijzondere hulpmiddelen nodig om een betere lichtverdeling te verkrijgen, zoals bijvoorbeeld de Wabencondensor (Zeiss Ikon). Toch zou met een dergelijke optische inrichting, hoe eenvoudig ook, slechts een gering rendement worden bereikt. De oorzaak hiervan ligt in het feit, dat in tegenstelling lot de koolspits, bij de Xenonlamp het licht over een volledige cirkel, dus over 360° wordt afgestraald. Bij de koolspits bedraagt de hoek slechts circa 155° en kan deze vrijwel geheel door de gebruikelijke spiegel worden opgevangen (fig. 3a). De Xenonlamp zou in combinatie met deze gebruikelijke spie gel dus slechts voor een klein deel worden benut (zie fig. 3b). Figuur 3b De thans meestal toegepaste constructie bestaat dan ook uit twee spiegels, die de lamp elk met 180° omvatten. De hoofdspiegel heeft gewoonlijk een diameter van 356 milli meter, de hulpspiegel is honderd millimeter in doorsnee (fig. 4). De hoofdspiegel is ook hier voorzien van een gat voor de plaatsing van de boogreflector. Door de aan boven- en onderzijde uitgesneden rand ontstaat de eigen aardige vorm, die nodig is voor het doorlaten van de houder van de lamp. Een lichtverlies ontstaat daardoor niet, aangezien de beide elektroden de liehtboog op deze plaatsen toch afdekken. Door middel van de hulpspiegel wordt een getrouwe afbeelding van de liehtboog in omgekeerde vorm, dat wil zeggen 180° gedraaid, gereflecteerd op de eigenlijke lieht boog. Er ontstaan aldus twee over elkaar liggende licht- bogen volgens figuur 5. Deze combinatie wordt door de hoofdspiegel vergroot naar het beeldvenster gezonden. Om nu een goede aanpassing aan de vorm van het beeld venster te bereiken, is de hoofdspiegel zodanig gecon strueerd, dat de afbeelding van de elkaar dekkende licht- bogen enigszins in de breedte wordt uitgerekt, waardoor een goede lichtverdeling wordt bereikt (fig. 6). Deze werking is te vergelijken met die van de bekende anamor- fotische lenzen. Door de diverse fabrieken worden Xenon lampehuizen vervaardigd, waarbij de bovenomschreven spiegelconstruc- tie, gecombineerd met alle bedieningsorganen voor het instellen, zijn ingebouwd. Ook worden zogenaamde Xenon-inbouwblokken vervaar digd, die in de meeste bestaande booglampehuizen kunnen worden gemonteerd, mits hiervoor voldoende ruimte aan wezig is. Het juist instellen van de Xenonlamp vereist meer zorg en nauwkeurigheid dan tot nu toe het geval was met kolen. Een der oorzaken hiervan is het feit, dat de toegepaste hoofdspiegel minder speling in het brandpunt toelaat, dan bij de koolspitsen gebruikelijk is. Dit werd mogelijk, om dat de Xenonlamp. in tegenstelling tot de krater der positieve kool volkomen stilstaat. Een eenmaal gevonden instelling blijft dan ook lang behouden, doch wegens de zeer kritische instelling van het geheel levert een verloop van de spiegel of van de lamp dadelijk afwijkingen op, zodat een periodieke correctie, waarop elders nog nader wordt ingegaan, niet achterwege mag blijven. Uitgaande van een voor het eerst in gebruik te nemen installatie, waarbij dus nog alles moet worden ingesteld, dienen de volgende handelingen te worden verricht: De Xenonkolf wordt met de bijbehorende beschermhuls in het lampehuis geplaatst. De met gemerkte zijde boven. De hulpspiegel is daartoe van te voren terugge- schoven. Een verkeerde plaatsing beneden) is niet mogelijk aangezien de contactstiften aan de beide einden van de lamp van verschillende dikte zijn. De lamp wordt nu met de knop voor de brandpuntinstelling zodanig ten opzichte van de hoofdspiegel verschoven, dat de plaats van de lamp van verschillende dikte zijn. De lamp wordt van de liehtboog zich bevindt op de denkbeeldige lijn langs de voorzijde van de spiegel (fig. 7). De beschermhuls wordt nu verwijderd en de hulpspiegel tot circa een centimeter voor deze lijn geplaatst. Vóór het verwijderen van de beschermhuls verdient het aanbeveling een veiligheidsbril op te zetten, zoals ook bij slijpwerk wordt gebruikt, opdat bij een eventueel springen van de lamp de ogen tegen glassplinters zijn beschermd. De contactblokken. die de stroom aan de lampeinden toevoeren, moeten goed worden aangeklemd. Daarbij dient erop te worden gelet, dat de lamp niet wordt verwrongen en ook vrij kan uitzetten. Het lampehuis wordt nu gesloten en de Xenonlamp ontstoken. De stroomsterkte wordt voor lopig op een gemiddelde waarde ingesteld, bijvoorbeeld 40 Amp bij XBO 900W en 60 Amp bij XBO 1600W. Nadat de projector is gestart, wordt de hoofdspiegel zodanig versteld, dat de lichtbundel op het beeldvenster Figuur 4 170 171

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1961 | | pagina 23