De heer Van Domburg besloot zijn inlei ding met de opmerking, dat de gedachten, die hij had uitgewerkt, zouden kunnen meespelen bij de oplossing van de film- crisis, zij het dan in samenspel met kras- sere maatregelen. Schrijvers co filmers „Schrijvers en filmers" was vervolgens het onderwerp, dat werd behandeld door prof. dr W. J. M. A. Asselbergs, hoog leraar in de Nederlandse en algemene let terkunde aan de R.K. Universiteit. In een meesterlijk en ook geestig betoog, dat overigens nauwelijks de problematiek van de Nederlandse speelfilm raakte, schetste prof. Asselbergs de merkwaardige invloed, die het verschijnsel film op het culturele en vooral ook op het literaire leven heeft. Prof. Asselbergs wees er zijn gehoor op. dat de Gutenberg-bijbel zeer sterk lijkt op een door mensenhand vervaardigd manu script. In die tijd vond men het boek mooier naarmate het meer leek op het handschrift. Een soortgelijk verschijnsel deed zich voor toen de trein op de rails verscheen: men ontwierp de treincoupé zo danig, dat er een sterke gelijkenis met het rijtuig was, totdat men ontdekte, dat de trein een eigen comfort heeft en wel des te sterker naarmate het minder op een rijtuig lijkt. Zo trachtte ook de film in haar begin stadium de ontroeringsmacht van het ge schreven toneelstuk te bereiken. Daarmee had men een soort grondschema. De schrij vende auteur was de uitdenker van de lilm als schepper van het werk. Verder waren er eigenlijk alleen maar spelende acteurs en een cameraman, die de tekst gebarende mensen opnam. Al spoedig bleek echter, dat de film het celluloid vatbaar was voor een eigen aardige handeling, die couperen heet; de montage werd ontdekt De toneel regie werd voor een belangrijk deel overgezet naar de filmmonteur, die een eigen nieuwe orde aan de film gaf. Toch bleef voorlopig aan de film en in het bijzonder aan de speelfilm ten grondslag liggen, dat hetgeen verbeeld wordt meestal letterlijk geweest is. Daarin kwam verandering toen de sym bolentaal werd uitgevonden de taal van de verkeersborden langs de autowegen. Deze taal houdt niet op als het paard cheval heet, maar is ook over de grenzen heen onmiddellijk vertaalbaar. Deze alfa- betloze taal, die overigens een erudiet analfabetisme doet ontstaan, is één van de rijkste bezittingen van de mens van de twintigste eeuw. Zij is opgekomen, toen de filmmonteur een species apart voor zich zag in de film: hij riep dromen op. Wat is dromen oproepen, zo vroeg prof. Asselbergs zich af. Binnen ons besloten aspect, dat wordt bepaald door huid, haar en nagels, ontrollen zich verbeeldingspro- cessen. De mens monteert inwendig in zijn fantasie. De droomfabriek stelde zich voor, dat, wat zich innerlijk aan verbeelding voordoet, tot uitdrukking moest worden gebracht in een reeks bewegende beelden. Men blijft bij het lezen van een boek het zijne zien; men roept zijn eigen beelden op. De beeldende kunst komt hier fixerend tegemoet. Het gewone gezichtsveld heeft door de film een verruiming ondergaan. Ons wen! geleerd met het oog te doen, wat de film monteur met het tempo deed. De foto in beweging gemonteerd richt ons oogvlak anders in. Dit filmische kijken van de toe schouwer, die tevens auteur is, heeft de literatuur overrompeld en nooit meer ge heel verlaten. De film droeg een nieuwe vorm aan voor de letteren. Zeer duidelijk constateert men dit in de romans van de nieuwe zakelijkheid, die een typisch filmische tempoversnelling kennen. In het begin was dit erg ver moeiend, maar het heeft een grote invloed gehad. Oude boeken zijn voor de moderne mens bijna niet meer te lezen in het tempo, waarin zij werden geschreven. Door het tempo te vergeweldigen heeft het proza één van zijn charmes verloren, namelijk, dat het langzaam begrepen wil zijn. De jaren tussen 1920 en 1940 zijn voor de ontmoeting tussen literatuur en film de vruchtbaarste geweest. Toch heeft dit pro ces zich ook nu nog niet voltrokken. Lite ratuur en film zijn zich nog angstig be wust van de aanwezigheid van de ander. Gelukkig gaan ze echter toch hun eigen weg, zo besloot prof. Asselbergs. Gezichtspunt van de regisseur Op de ochtend van de tweede dag, toen men kon beschikken over het uitstekende Studio Theater, stelde de cineast Charles Huguenot van der Linden „Het gezichts punt van de regisseur" aan de orde, dat hij zelf overigens liever herdoopte in „Een gezichtspunt van een regisseur". De heer Van der Linden vertrouwde zijn toe hoorders een aantal moeilijkheden toe, waar over zijn collega's allemaal vroeger of later struikelen. Een belangrijk punt in dit ver band is de filmkritiek. De filmcriticus stelt doorgaans, dat hij alleen te maken heeft met wat op het witte doek verschijnt en niet met de vraag, hoe het tot stand is gekomen. Van de criticus mag men echter verlangen, dat hij zich ook voor het eigenlijke werk in teresseert. In het algemeen is dit echter niet het geval, omdat men zonder aanzien des persoons wenst te oordelen. Men gaat er dan van uit, dat de regis seur voor de hele film verantwoordelijk is: de kritiek komt vrijwel altijd op de rug van de regisseur neer. Dit is echter een veel te sterke vereenvoudiging: een film is niet het produkt van de regisseur maar Opname van de korte film „De Sleuteü' van Rob Houwer, die onlangs is gereed ge komen. 196

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1961 | | pagina 13