Filmliberaliseririg uiterlijk in 1969
Reglementering van
Filmfestivals
Filmfestival van Cannes
De ministerraad van de Europese Eco
nomische Gemeenschap, waarbij België,
Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland
en West-Duitsland zijn aangesloten, heeft
thans na twee jaren van voorbereiding en
veelvuldig overleg met de regeringen van
de betrokken landen twee voor het film
en bioscoopbedrijf maatgevende liberali
seringsbeginselen formeel vastgelegd: een
algemeen programma voor de opheffing
van de beperkingen op de vestigingsvrij-
heid en een algemeen programma voor de
opheffing van de beperkingen in het vrije
verkeer van diensten.
Beide programma's hebben ten doel de
totstandkoming van gelijke concurrentie
verhoudingen en de afschaffing van elke
vorm van discriminatie in het verkeer tus
sen de landen te bewerkstelligen, voorzover
het het filmwezen betreft uiterlijk in het
jaar 1969; vanwege de bijzondere moei
lijkheden en de zeer uiteenlopende juridi
sche en economische verhoudingen op dit
gebied in de zes landen zijn deze liberali-
seringsmaalregelen met betrekking tot de
film naar een later tijdstip verschoven dan
oorspronkelijk in het voornemen lag.
Pogingen van het Europese parlement
om de Westduitse filminvoerconingenten
en de subsidiëringsmaatregelen, die voor
de Franse en de Italiaanse filmindustrie
gelden, eerder af te schaffen zijn afgestuit
op tegenstand van de Europese Commissie
en de zes nationale regeringen. De tussen
de landen bestaande verschillen worden
dermate groot geacht, dat het film- en
bioscoopbedrijf slechts ten koste van grote
schade sneller zou kunnen worden gelibe
raliseerd.
Inmiddels is er in de Duitse film- en
bioscoopwereld enig rumoer ontstaan naar
aanleiding van een initiatief van de E.E.G.-
commissie met betrekking tot de plannen
van de Westduitse regering om te komen
tot een omvangrijk premiestelsel ten be
hoeve van de filmindustrie. Het ligt in de
bedoeling een bedrag van acht a tien mil
joen mark per jaar uit te trekken, waaruit
een groot aantal speelfilms een premie van
200.000 mark zou kunnen krijgen, een be
drag, dat nog met 100.000 mark zou kun
nen worden verhoogd, indien het films
betreft, die de Duitse goodwill in het bui
tenland zouden kunnen versterken.
De E.E.G.-commissie nu heeft bezwaren
tegen dit plan geformuleerd; zij is van
mening, dat het hier in wezen niet gaat
om een premiestelsel ter aanmoediging van
de produktie van uitzonderlijk waardevolle
films maar om een subsidiëringsstelsel van
een gehele bedrijfstak, dat in strijd is met
de inhoud van het E.E.G.-verdrag. De com
missie heeft reeds te kennen gegeven, dat
in plaats van een subsidiestelsel zou moe
ten worden gestreefd naar steun aan de
filmindustrie met behulp van een krediet
regeling.
In Bonn echter kan men het standpunt
van de E.E.G.-commissie niet delen; men
ontkent ten stelligste, dat het premieplan
een verkapte subsidiëring zou inhouden.
De verwachting bestaat dan ook, dat de
Westduitse regering de bezwaren van de
E.E.G.-commissie naast zich neer zal leg
gen.
Deze nieuwe ontwikkeling zal echter
geen goed doen aan de moeizame pogin
gen, die nu reeds jarenlang in het werk
worden gesteld om een uniforme filmpoli-
tiek in de zes landen van de Europese
Economische Gemeenschap tot stand te
brengen. De bestaande kloof tussen Bonn
en Brussel, wat de filmpolitiek betreft, is
door het recente optreden van de E.G.G.-
commissie naar het schijnt aanzienlijk
breder geworden.
De Fédération Internationale des Asso-
ciations de Producteurs de Films heeft zich
tijdens een begin november te Parijs ge
houden vergadering uitvoerig beraden op
de vraag, hoe men tot een betere regle
mentering van de internationale filmfesti
vals zou kunnen komen. Op grond van de
resultaten van de besprekingen is men ge
komen tot de opstelling van een aantal
regels, waaraan de door de F.I.A.P.F. er
kende festivals in 1962 zullen moeten vol
doen. De regels luiden als volgt:
1. De duur van de festivals zal niet
meer dan veertien dagen in beslag mogen
nemen.
2. Tijdens de festivals zullen niet meer
dan twee hoofdfilms per dag mogen wor
den vertoond.
3. Geen land zal aan de erkende festi
vals met meer dan twee speelfilms mogen
deelnemen. Slechts bij uitzondering mag
een derde film worden toegelaten uit die
landen, waar de jaarlijkse produktie van
films van internationale betekenis meer
dan honderd bedraagt.
4. Het aantal door het festivalbestuur
voor deelneming uitgenodigde films mag
ten hoogste eenderde uitmaken van het
totaal aantal in vertoning komende films.
5. De jury dient van internationale sa
menstelling te zijn; de meerderheid van de
juryleden dient afkomstig te zijn uit ande
re landen dan dat, waar het filmfestival
plaatsvindt. In de jury moet een behoor
lijke vertegenwoordiging van filmprodu
centen worden opgenomen.
6. Het aantal festivals, die de inzen
dingen mogen beperken tot films, die nog
niet buiten het land van oorsprong zijn
vertoond, wenst men gering te houden.
Voor 1962 wenst men deze bevoegdheid
slechts toe te kennen aan vier festivals,
namelijk die van Berlijn, Cannes, San Se-
bastian en Venetië.
Het vijftiende internationale filmfestival
te Cannes zal van 7 tot 21 mei 1962 wor
den gehouden, zo heeft de Association
Francaise du Festival International du
Film bekendgemaakt. Het festival staat
onder het beschermheerschap van de mi
nisters van Buitenlandse zaken en van
Culturele Zaken. Het festival stelt zich ten
doel om in een geest van vriendschap en
algemene samenwerking de ontwikkeling
van de filmkunst, de wederzijdse kennis
van eikaars werk en de ontwikkeling van
de filmindustrie over de gehele wereld te
bevorderen.
De landen, die aan het festival deel
nemen, kunnen dit doen met lange en
korte films of alleen met films uit een
van beide categorieën.
De deelnemende films moeten zijn ge
produceerd in de twaalf maanden, die aan
het festival vooraf gaan. De films mogen
nog niet in Europa zijn uitgebracht in een
ander land dan het land van oorsprong,
noch hebben deelgenomen aan enige in
ternationale filmcompetitie. Bovendien
moeten de aangemelde films aansluiten bij
de doelstelling van het festival. Elk land
dient zijn deelneming aan te melden voor
31 januari 1962 en voor 15 maart aan het
secretariaat van het festival een lijst te
zenden met gegevens betreffende de aan
het festival deelnemende films, haar pro
ducenten en technische bijzonderheden.
Elk land heeft het recht om één lange
film en één korte film aan te melden. In
het geval een land afziet van het recht
om een lange film aan te melden mag een
tweede korte film worden aangemeld. Ten
zij het festivalbestuur in voorkomende ge
vallen anders beslist worden onder korte
films uitsluitend gerekend films, die een
vertoningsduur hebben van minder dan 35
minuten.
Alle films moeten in de oorspronkelijke
versie worden aangeboden met Franse
ondertitels. Als oorspronkelijke versie
wordt beschouwd die, in welke de auteurs
zelf sprekende optreden. Het gesproken
woord in de film, dat niet in de Franse
ondertitels is verwerkt, moet bij het festi
valbestuur worden gedeponeerd. In dit
laatste geval moet een volledige Franse
vertaling van de dialoog vóór 1 april 1962
bij het secretariaat van het festival zijn in
gezonden.
De jury voor de hoofdfilms kan uitrei
ken: de „Gouden Palm van het Interna
tionale Filmfestival 1962", die wordt toe
gekend aan de beste speelfilm, de spe
ciale prijs van de jury voor een film, die
uitblinkt in oorspronkelijkheid, de prijzen
voor de beste vrouwelijke en mannelijke
vertolkingen en twee andere prijzen, waar
van de jury de aard zelf kan bepalen. De
jury, die is belast met de beoordeling van
de korte films, kan aan de beste uit deze
rubriek de „Gouden Palm van het Inter
nationale Filmfestival 1962" toekennen en
bovendien nog twee andere prijzen uitrei
ken, waarvan zij zelf de aard kan bepalen.
Een complete documentaire met betrek
king tot elke film moet voor 15 maart
1962 bij het secretariaat van het festival
zijn ingeleverd. Een copie van elke film
moet voor 10 april 1962 in het bezit zijn
van het secretariaat. Films, die later wor
den aangeboden, kunnen niet op het festi
val worden vertoond.
203