In memoriam en weekbladen nodig is. maar ook een voorlichting van het publiek om aan deze kritiek aandacht te besteden en de betere films te leren waarderen. Opvoeders en over heidsinstanties dienen te begrijpen, hoe belangrijk de film kan zijn voor een gezonde vrije-tijdsbesteding van de massa-jeugd. Over deze jeugd lezen wij in een rapport van 1952: ..Men kijkt naar niets uit belangstelling, met toe gewijde zorg, met onbaatzuchtige aandacht. Men „wordt gekeken" en „wordt geluisterd" door bioscoop of radio". Met de werkelijkheid is er slechts een vluchtige relatie, voorzover zij niet driftmatig bepaald is. Toch mist ook deze driftmatige verhouding frisheid en openheid. Ze is duidelijk brutaal en oneerlijk tegelijk". Van betekenis is de opmerking in dit rapport, dat de gecommercializeerde vermaak-industrie een overdaad van prikkels aanbiedt, „waarvan het spectaculaire, helle, felle, scherpe, harde, vele, kolossale zich richt tot de driftmatigheid. Het ver onderstelt geen gevormde gevoelswijze, maar treft een prikkel-verslaving, een onverzadigbare gulzigheid aan". „De fijnere schakeringen in het gevoelsleven ontstaan slechts door een gevoelscultuur". Het is mijn overtuiging, dat de film tot deze culturele ontwikkeling van het gevoelsleven, die immers voor de geestelijke gezondheid het belangrijkste steunpunt biedt, zeer veel kan bijdragen. Dit is mogelijk, omdat het uit zonderlijk karakter van de film zijn grond vindt in het feit, dat de toeschouwer het aanschouwde niet uitsluitend als een spel, een vertoning, een voorstelling kan opvatten. De film is het technisch middel om ons aan een onbeken de bestaanswijze te doen deelnemen, omdat wij in dit be staan geplaatst worden, de positie van een ander zelf innemen, zijn oog en oor worden. Een voorbeeld moge dit toelichten. In het theater ziet men bijvoorbeeld een bedreiging als tafereel geschieden, doordat men steeds de objectieve toeschouwer van de be dreigde en van de bedreigende blijft. De filmtechniek maakt het mogelijk dat wij de bedreiging zelf menen te ondergaan. 'Een trein rijdt op ons toe alsof wij zelf over reden dreigen te worden of hij snelt aan ons voorbij, alsof wij zelf op een perron of bij een overweg staan. Wij doorleven het zelf bestijgen van een trap, het betre den van een kamer, het naderen van een persoon. Wij horen een zucht, een fluisterend gesproken woord, alsof wij ons zelf nabij het gelaat van iemand bevinden. Deze vereenzelviging, deze identificatie berust niet op de verbeeldingskracht of op het systeem van betekenissen, dat de taal vertegenwoordigt. De film eist geen begrijpen en geen fantasie. Men ziet en volgt en is daardoor niet de getuige van wat getoond wordt, maar men schijnt zelf hierdoor op een andere wijze te bestaan. Het is duidelijk, dat zich gevoelsmatig gestemde en emotioneel geladen situaties op geprononceerde wijze le nen voor dit deelnemen aan een andere existentie, het bewonen van een andere wereld en daarom zal de film op de vorming en misvorming van het gemoedsleven zulk een machtige werking kunnen uitoefenen. Deze invloed kan bijdragen tot een gezuiverde gevoelscultuur, indien de filmtaal niet door reductie van menselijke verhoudin gen, door grove schematisering, door het benadrukken van sexualiteit en aggressie het systeem van sociale, ethi sche en religieuze waarden verzwijgt, dat nog steeds de grondslag van onze beschaving is. omdat het naar onze diepste overtuiging de geestelijke werkelijkheid van de mens vertegenwoordigt. Op 17 januari 1962 overleed in de leeftijd van 72 jaar plotseling de heer Charles van Biene. directeur van de N.V. Astra Filmmaatschappij en de N.V. Rembrandt Theater, exploiterende de bioscopen Luxor, Palace, Rem brandt en Saskia te Arnhem, alsmede Astra te Zevenaar. De heer Van Biene, die in de jaren 1909/1910 voor het eerst zijn intrede deed in het bioscoopbedrijf en de belangrijke rol die hij daarin speelde aanving als expli cateur, klom gestadig omhoog en werd enige jaren na het einde van de eerste wereldoorlog directeur van het Neder landse filiaal der Duitse UfamaatschappijHij nam zijn ontslag toen hij, als gevolg van de groeiende Nazi-invloed in Duitsland, in genoemde functie niet op zijn post zou kunnen blijven. Hij nam toen de directie op zich van het in Nederland gevestigde kantoor der Tobis Filmdistribu tie, waarvan het Nederlandse kapitaal enige jaren later eveneens in Duitse handen overging. Om deze reden trad hij eveneens af als directeur van deze N.V. en besloot, tezamen met de heer P. S. Löwen- stein de bioscopen over te nemen, welke toen door de N.V. Rembrandt Theater (onder de directie van de heren Hamburger en Adam) te Arnhem werden geëxploiteerd, en wel Arnhems Theater. Luxor Theater. Palace en Rem brandt. Deze bioscopen werden de heer Van Biene ontno men door de Duitse bezetter, die de zaken in handen van anderen speelde. Na de oorlog vond de heer Van Biene het theaterpark in droeve staat terug. Het Rembranrt Theater, een van de mooiste theaters in Nederland, was totaal verwoest; het Arnhems Theater en het Luxor Theater waren ernstig ver waarloosd. Meer dan dertig processen heeft de heer var, Biene samen met zijn vriend en compagnon, de heer P. Nassette. moeten voeren tegen het Nederlands Beheers- instituut om weer in het bezit te komen van de rechtmatige eigendommen. Ondanks al deze tegenslagen en het verlies van zijn beide kinderen, bleef de geestkracht van de heer Van Biene ongebroken. Met groot doorzettingsvermogen heeft hij tenslotte ook zijn ideaal verwezenlijkt om het verwoeste Rembrandt Theater mooier en groter uit de as te doen oprijzen. Zijn maatschappijen exploiteerden bij zijn dood wederom vier uitstekend geoutilleerde en modern inge richte bioscopen te Arnhem, alsmede een kleine bioscoop in Zevenaar. Gedurende tal van jaren, zowel vóór als na de tweede wereldoorlog heeft de heer Van Biene vele functies in de organisatie bekleed. Als Vice-Voorzitter van het Hoofd bestuur. Voorzitter van de Bedrijfsafdeling Filmverhuur ders, plaatsvervangend Voorzitter van de Raad van Be roep, lid van de Commissie van Geschillen, Voorzitter van de Afdeling Het Oosten, lid van de Ledenraad en lid van de Afdelingsraad. bleek hij te zijn een man met een hel der verstand, een bekwaam bestuurder en commissielid. Als gevolg van zijn zwakke gezondheidstoestand heeft de heer Van Biene gedurende de laatste jaren geen func ties meer vervuld, hoewel hij door verschillende reacties liet blijken, dat hij nog voortdurend belang stelde in het wel en wee der organisatie. Wegens zijn vele verdiensten werd hij op 27 juni 1955 tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau benoemd. Op 1 oktober 1958 benoemde de ledenvergadering van de Bond hem tot erelid. 234

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1962 | | pagina 11