Poenale sanctie NEDERLANDS FILMMUSEUM AfclSTERDACl Nadere bestudering van het ontwerp van wet tot wijziging van de Bioscoopwet leidt tot de conclu sie dat met artikel 28a van dit ontwerp naast de admi nistratieve sancties als bedoeld bij de artikelen 10 en volgende van de wet en de bestaande strafrechtelijke sanctie bij overtreding van artikel 1, lid 1, ook voor de bioscoopexploitanten nieuwe strafrechtelijke sancties in het leven zijn geroepen. Volgens de Memorie van Toelichting op het wetsont werp behoefde aanvankelijk slechts overtreding van arti kel 1, lid 1, van de Bioscoopwet strafbaar te worden ge steld, omdat er bij de totstandkoming van de wet alleen normaalfilms voor vertoning in het openbaar in aanmer king kwamen en met het oog op de daarvoor vereiste, aan een bepaalde plaats gebonden, installatie de gehele rege ling op een vergunningstelsel kon worden opgebouwd. De handhaving van de overige bepalingen der wet kon dientengevolge geheel door toepassing van haar admi nistratieve bepalingen geschieden. De Memorie van Toe lichting vervolgt dan: „Nu de toestand sedert aanzienlijk is gewijzigd ten gevolge van de omstandigheid, dat in steeds grotere mate gebruik wordt gemaakt van smalfilms. welke door middel van gemakkelijk verplaatsbare projec tie-apparaten kunnen worden vertoond, kan met de be staande sancties niet worden volstaan." Terecht mag de vraag gesteld worden, waarom uitbreiding der sanctie mogelijkheden, niet bedoeld voor de bioscoopexploitanten, die onder het vergunningstelsel van artikel 1, lid 1, der wet werken, nochtans ook op hen van toepassing zou moe ten zijn. Deze ondernemers worden door de nieuwe sanc ties in een wel uiterst moeilijke en kwestbare positie ge plaatst, ofschoon hiervoor gezien de praktijk geen reden bestaat. Ons voornaamste bezwaar richt zich tegen het strafbaar stellen van overtredingen van het ontworpen artikel 16a, lid 2. Dit artikel bepaalt, dat het verboden is bij de open bare vertoning van een door de Rijkscommissie toegelaten film personen toe te laten, te wier aanzien niet voldoende aannemelijk is, dat zij de leeftijd van 14, onderscheiden lijk 18, jaren hebben bereikt. Terecht verklaart de wet gever in zijn toelichting op artikel 28 (nieuw), dat het toezicht op kinderen en jeugdige personen die in de bio scopen films gaan zien, welke slechts voor oudere perso nen worden toegelaten, niet gemakkelijk is gebleken. Dit ligt voor de hand, aangezien de bioscoopexploitant de leeftijden der bezoekers nu eenmaal niet kan vaststellen aan de hand van een objectieve norm. Hij kan zich uitslui tend laten leiden door veronderstellingen, zodat zijn be slissing te allen tijde een subjectief karakter heeft. De op sporingsambtenaren en overige met het toezicht op de na leving van de wet belaste personen zullen eveneens slechts op subjectieve wijze te werk kunnen gaan. In plaats van de door de wetgever beoogde vergroting van de rechtszekerheid ontstaat integendeel een sterke ver mindering van de rechtszekerheid en wel naar beide kan ten. De bioscoopexploitant loopt voortdurend het gevaar nolens volens met de strafrechter in aanraking te komen. Het openbaar ministerie en de rechter staan voor even grote problemen, omdat het, behoudens in zeer aperte ge vallen, nagenoeg niet zal zijn vast te stellen, of de bio scoopondernemer het veroorzaakte gevolg heeft gewild of althans heeft kunnen voorzien. Tegen de onderwerpelijke sanctie dient krachtig verzet te worden aangetekend. Wanneer men in aanmerking neemt, dat dankzij de loyale medewerking van het bio- 223

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1962 | | pagina 3