Westduits filmbedrijf werkt aan overwinning van crisistoestand Jaarverslag filmproducenten De beweging, die de laatste maanden in West-Duitsland op het gebied van de ver- raakelijkheidsbelasting is ontstaan in enkele Bondslanden is de vermakelijkheids- belasting reeds praktisch afgeschaft, zoals wij in een vorig nummer meldden heeft de hoop bij vooraanstaande Westduitse fi guren uit de film- en bioscoopwereld doen toenemen, dat het mogelijk zal blijken om over afzienbare tijd over te gaan tot de stichting van een speciaal fonds ter mede financiering van de Duitse filmproduktie, die thans zulk een moeilijke periode door maakt. Het plan tot het instellen van een zoge naamde „Selbslhilfe" is al geruime tijd ge leden gelanceerd door de voorzitter van het Zentralverband der Deutschen Film theater Rolf Theile. De strekking ervan is, dat de Duitse bioscoopexploitanten zich verplichten om zodra de vermakelijkheids- belasting geheel zal zijn afgeschaft drie procent van hun bruto-recettes te storten in een speciaal fonds. In feite betekent dit, dat de bioscoopexploitanten 1,7 procent bij dragen en verhuurders en producenten 1,3 procent. Bioscooptheaters, die beneden een jaaromzet van honderdduizend mark blij ven, zullen geen bijdrage tot het fonds be hoeven te leveren. Dit laatste houdt in, dat ongeveer tweeduizend kleine theaters, die het sterkst door de crisis zijn getroffen, buiten de regeling zullen vallen. De opbrengsten van het fonds zijn in de eerste plaats bestemd voor de financiering van het onrendabele gedeelte van de pro- duktiekosten voor lange en korte films. Voorts wil men uit het fonds gelden be schikbaar stellen voor collectieve propa ganda, voor marktonderzoek en voor de aanmoediging van jonge artistieke en film technische talenten. De vraag, of dit „zelfhulpplan" ook met terdaad zal kunnen worden uitgevoerd, hangt overigens niet alleen af van een volledige afschaffing van de vermakelijk- heidsbelasting. Daarnaast bestaan er te vens moeilijkheden van juridische aard. Volgens de bepalingen van de Duitse wet geving is de uitvoering van dit plan name lijk niet mogelijk, tenzij de regering dis pensatie van de desbetreffende bepalingen verleent. Een daartoe strekkend verzoek is inmiddels door de Spitzenorganisation der Deutschen Filmwirtschaft (SPIO) de overkoepelende instantie van de ver schillende Westduitse bedrijfsorganisaties op het gebied van film en bioscoop in gediend bij de minister van Economische Zaken. Het is echter nog de vraag, of de minister deze dispensatie zal willen ver lenen. Weliswaar is de houding van de West duitse regering ten opzichte van de film de laatste tijd aanzienlijk welwillender ge worden. Men ziet in Bonn thans algemeen in, dat de crisis in de Westduitse film industrie van ernstige aard is. De beteke nis, die aan het bestaan van een gezonde filmindustrie moet worden gehecht zowel voor de ontspanning van het Duitse volk als voor het beeld, dat het buitenland door middel van de film van de Bondsrepubliek krijgt, wordt in regeringskringen hoog aan geslagen. Men is dan ook bereid om steun aan de filmindustrie te verlenen. Dat blijkt onder meer uit de beschikbaarstelling van aanzienlijke bedragen ter uitkering aan producenten van waardevolle films door middel van de zogenaamde speelfilmpre- mies, waardoor de produktie van goede films uiteraard wordt gestimuleerd, door de verhoging van de subsidies aan de Export-Union der Deutschen Filmindustrie en door de druk, die de Bondsregering op de regeringen van de Bondslanden uitoe fent om over te gaan tot verlaging van de vermakelijkheidsbelasting. Niettemin staat de regering wat huiverig tegenover het verlenen van de dispensatie, die de oprichting van een filmfinancie- ringsfonds op vrijwillige basis mogelijk moet maken. Men vreest namelijk, dat men door het verlenen van deze dispensatie een precendent zal scheppen, waarop ook an dere bedrijfstakken een beroep zullen doen bij het streven om te komen tot een vrijwillige beperking van de concurrentie, een verschijnsel, dat de Bondsregering tot nu toe met succes heeft weten tegen te gaan. Het staat echter wel vast, dat wanneer de Westduitse regering de oprichting van een „zelfhulpfonds" niet zal toestaan, ver gaande overheidssteun noodzakelijk zal zijn om de crisis in de filmindustrie te overwinnen. Het film- en bioscoopbedrijf zal in dat geval met kracht van argumen ten om een dergelijke steun kunnen vragen. De crisis in het Westduitse filmbedrijf is overigens niet alleen van economische aard. Ook de kwaliteit van de Duitse films lokt veel kritiek uit, niet alleen van de zijde van de filmcritici in binnen- en bui tenland, maar ook van de bioscoopexploi tanten. Het is onder deze omstandigheden begrijpelijk, dat verschillende pogingen in het werk worden gesteld om tot kwaliteits verbetering te geraken. Eén van de eerste initiatieven in dit op zicht, waarvan men concrete resultaten mag verwachten, is de oprichting van de „Stiftung Junger Deutscher Film", geves tigd in München, die zich ten doel stelt jonge regisseurs, die reeds goede prestaties hebben geleverd, bij voorbeeld op het ge bied van documentaire films, de mogelijk heid te bieden zich verder te bekwamen door het maken van korte speelfilms. Bo vendien wil de stichting een kleine kring van veelbelovende jonge filmregisseurs in de gelegenheid stellen om een lange speel film te vervaardigen; in het laatste geval echter zal de regisseur zelf voor minstens tien procent in de produktiekosten moeten deelnemen. Bij de oprichting van de stichting had men de beschikking over een kapitaal van tweehonderdduizend mark, terwijl er nog toezeggingen zijn voor ruim een half mil joen. De stichting heeft zich voorts om financiële steun gewend tot de Bonds regering in Bonn en tot de regeringen van de Bondslanden. Men verwacht, dat de stichting binnenkort de beschikking over enkele miljoenen marken zal hebben. Daarnaast nemen ook de plannen voor de stichting van een Film- en Televisie academie vastere vormen aan. Het is de bedoeling, dat de filmafdeling van deze academie in Berlijn zal worden gevestigd. De taak van de academie zal zijn het op leiden van jonge filmers en voorts het ver diepen van de algemene kennis over de film: de academie zal een theoretisch cen trum voor de moderne massamedia moeten worden. In het jaarverslag van het Verband Deutscher Filmproducenten over het op 30 juni geëindigde verenigingsjaar, dat zojuist is verschenen, is een uitvoerige en interessante beschouwing opgenomen over de problematiek, waarvoor de Westduitse filmindustrie zich op het ogenblik gesteld ziet. Uitgangspunt van deze beschouwing vormen uiteraard de cijfers met betrek king tot het bioscoopbezoek, die ook over 1961 een verdere daling te zien hebben gegeven. In 1961 bereikte het bioscoop bezoek in de Duitse Bondsrepubliek een cijfer van 518 miljoen tegenover 610 mil joen een jaar eerder. Vergeleken met 1956, toen het bioscoopbezoek een omvang van 817 miljoen bereikte, is er sprake van een daling van 33 procent. De film produktie geeft ongeveer een soortgelijk beeld te zien: in 1961 werden slechts 79 speelfilms in West-Duitsland geprodu ceerd; de hoogste stand werd in 1955 be reikt met 128 films. De Westduitse filmproducentenorgani satie zoekt de oorzaken voor deze crisis in het filmbedrijf in de algemene geeste lijke crisis, die in de Bondsrepubliek heerst (vrijwel op alle culturele gebieden ontbreken topprestaties), in de nog steeds groeiende populariteit van de televisie en in de verschuivingen in het algemeen be stedingspatroon. Weliswaar vormt de crisis 341

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1962 | | pagina 15