Franse filmproducenten in actie
Schadevergoeding van
televisie geëist
Brits bioscoopbezoek
„De filmproducenten, aangesloten bij de
„Chambre syndicale de la production
cinématographique Frangaise" verklaren,
niet de verantwoordelijkheid te kunnen ne
men om nieuwe films te vervaardigen, zo
lang niet de onmisbare voorwaarden zijn
geschapen voor het voortbestaan van de
Franse filmproduktie
a. gelijkheid van financiële steun met
de Italiaanse filmproducenten;
b. aanzienlijke verlaging van de fiscale
lasten
c. harmonisering van de verhouding
tussen film en televisie;
d. ingrijpende wijziging van de werk
methoden in de filmindustrie."
Met deze resolutie, aangenomen op een
op 28 januari gehouden buitengewone
ledenvergadering van de Chambre Syndi
cale, hebben de Franse filmproducenten
hun actie voor verbetering van de toestand
in de filmindustrie ingezet. Dat betekent
echter veel minder dan een „produktie-
staking", zoals sommige dagbladen hebben
geschreven. De resolutie van de Franse
filmproducenten betekent niet meer dan
dat men voorlopig geen nieuwe filmpro
jecten zal opzetten. Films, die in produktie
zijn of waarvan de produktie inmiddels
reeds is voorbereid, zullen normaal worden
afgewerkt.
Als men de cijfers, die de Franse film
producenten hebben overgelegd, mag ge
loven, is de toestand inderdaad verre van
rooskleurig. In 1961 hebben de Franse
filmproducenten en filmverhuurders vol
gens de beschikbare gegevens 233 miljoen
frank in de filmproduktie geïnvesteerd.
De recettes, inclusief de bijdragen uit het
steunfonds, bedroegen 172 miljoen frank.
Er was dus een tekort van 61 miljoen. In
1962 is dit tekort nog aangegroeid, zodat
over beide jaren tezamen het tekort om
streeks 130 miljoen frank bedraagt. Onder
de huidige omstandigheden verwacht men
voor het lopende jaar een nog groter te
kort.
In deze ontwikkeling ligt voor de Cham
bre Syndicale, waarin de meerderheid van
de filmproducenten verenigd is, de aanlei
ding om een noodkreet aan te heffen. De
Franse filmproduktie bevindt zich in zulke
deplorabele omstandigheden, dat omvang
rijke maatregelen noodzakelijk zijn om het
voortbestaan van de industrie mogelijk te
maken.
Het belangrijkste punt is de verhoging
van de produktiehulp. Thans wordt uit
het steunfonds voor de filmindustrie het
„Fonds de Soutien" aan de producenten
een bedrag uitgekeerd gelijk aan vijf pro
cent van de binnenlandse recettes plus
twintig procent van de recettes in het bui
tenland. De producenten verlangen, dat
deze uitkering in de nabije toekomst wordt
gebracht op minimaal veertien procent van
de binnenlandse recettes, waarmede men
op hetzelfde peil komt als de Italiaanse
filmproducenten. De uitkering op de re
cettes in het buitenland kan dan vervallen.
Merkwaardig is overigens, dat de activi
teiten van de producenten op dit stuk zich
niet richten tegen de Franse regering.
Deze immers heeft er reeds in toegestemd
om de steun te verlenen op basis van het
Italiaanse systeem. Een daartoe strekkend
ontwerp-regeringsbesluit is aan de autori
teiten van de Europese Economische Ge
meenschap in Brussel voorgelegd. De
Europese Commissie heeft inmiddels goed
keuring gehecht aan een wijziging van de
steun aan de filmproduktie. Met ingang
van 1 januari 1963 tot en met 30 juni
1964 zal de produktiehulp inderdaad
veertien procent van de binnenlandse re
cette bedragen. Het is dus een voorlopige
regeling. Men hoopt, dat op 30 juni 1964
in de landen van de E.E.G. een uniform
subsidiestelsel voor de filmindustrie tot
stand zal zijn gekomen, dat de nationale
maatregelen zal kunnen vervangen.
Wat betreft de fiscale lasten zijn de
Franse filmproducenten van mening, dat
het niet gerechtvaardigd is om het bio
scoopbedrijf nog langer te belasten als een
luxe-bedrijf, nu de film weliswaar een po
pulair maar zwaar beconcurreerd ontspan
ningsmedium vertegenwoordigt. Wil men
het Franse film- en bioscoopbedrijf tege
moet komen dan is een onmiddellijke dras
tische verlaging van de fiscale lasten nood
zakelijk. De lastenverlaging van omstreeks
twintig miljoen frank, die inmiddels door
het parlement is goedgekeurd en die voor
1963 zal gelden, is beslist onvoldoende.
De actie, die de filmproducenten heb
ben ingezet, heeft ook in andere sectoren
van het film- en bioscoopbedrijf instem
ming ontmoet. Er is een breed opgezette
studiegroep gevormd, die de concrete mo
gelijkheden onder het oog moet zien om
de crisis in de Franse filmindustrie op te
lossen. In dit „Comité d'Etude et d'Action
du Cinéma Francais" hebben behalve en
kele parlementsleden, die zich in het bij
zonder bezighouden met culturele aange
legenheden, personen uit alle geledingen
van het film- en bioscoopbedrijf zitting:
filmproducenten, filmverhuurders, bio
scoopexploitanten, scenarioschrijvers en
filmregisseurs. De Franse minister van
Culturele Zaken, André Malraux, heeft de
instelling van deze commissie ten zeerste
toegejuicht.
De commissie die reeds met haar werk
zaamheden is aangevangen, zal moeten
trachten om op zeer korte termijn voor
stellen te formuleren. Zij heeft namelijk de
opdracht om vóór 15 mei een algemeen
plan ter verbetering van de economische
omstandigheden van de Franse filmproduk
tie op te stellen. Van het welslagen van dit
voornemen zal voor een belangrijk deel de
toekomst van de Franse filmproduktie en
van de Franse filmkunst afhangen.
De Fédération Nationale des Cinémas
Frangais de Franse organisatie van
bioscoopexploitanten heeft een gerech
telijke vordering ingesteld tegen de Fran
se Radio en Televisie, waarin een bedrag
van honderd miljoen frank wordt ge
vraagd ter vergoeding van schade en in
terest, die het Franse bioscoopbedrijf lijdt
en reeds heeft geleden door de onwettige
concurrentie van de zijde van de televisie.
De Fédération heeft de rechtbank, die
de vordering zal behandelen, verzocht aan
de televisie een verbod op te leggen tot
het uitzenden van films, die zijn ver
vaardigd voor de vertoning in bioscopen
of van andere films, die naar hun aard niet
voor de televisie zijn bestemd. De Fédéra
tion is van oordeel, dat de televisie geen
enkel recht bezit om op een zo directe
wijze als thans geschiedt het bioscoopbe
drijf concurrentie aan te doen en dit zon
der de belasting te betalen, die in de vorm
van vermakelijkheidsbelasting op de
schouders van het bioscoopbedrijf rust.
De Franse bioscoopbedrijven achten
deze concurrentie onwettig, omdat de tele
visie niet gebonden is aan de talrijke be
perkende voorwaarden, die voor de bio
scoopexploitanten bij het uitbrengen en
vertonen van films gelden.
Behalve het reeds genoemde bedrag van
honderd miljoen nieuwe frank voor de
vergoeding van geleden schade vraagt het
Franse bioscoopbedrijf nog een dwangsom
van honderdduizend frank voor elke keer.
dat de Franse televisie in de toekomst
een voor de bioscopen vervaardigde film
in de televisieprogramma's opneemt.
Naar uit cijfers van het Britse ministerie
van Handel, onlangs gepubliceerd, blijkt,
heeft het bezoek aan bioscopen in Groot-
Brittannië in 1961 een achteruitgang ver
toond van bijna veertien procent. Beliep
het bezoekcijfer in 1960 nog 521 miljoen,
in 1961 daalde het tot iets meer dan 449
miljoen. De daling van het bioscoopbezoek
in Groot-Brittannië bedroeg in 1957 en
1958 zeventien procent, in 1959 twintig
procent en in 1960 veertien procent.
Aan het einde van 1961 telde Groot-
Brittannië 2711 bioscopen, 323 minder dan
een jaar tevoren. Het aantal zitplaatsen
daalde van 2.960.000 eind 1960 tot
2.649.000 eind 1961. In 1961 gaven de
21