Afscheid mr D. Bijdendijk 11 november 1947 tot 26 maart 1962, derhalve bijkans vijftien jaren achtereen op een zo bekwame, menselijke en toch gezaghebbende wijze, dat het Hoofdbestuur en de leden der Beroepcommissie hem slechts node zagen ver trekken om na een leven van veel en hard werken van zijn verdiende rust te gaan genieten. Dit genot is hem niet lang beschoren geweest en met weemoed moeten wij aanvaarden, dat wij van deze bijzon dere man nu voor altijd afscheid hebben genomen. De teraardebestelling van zijn stoffelijk overschot heeft in alle stilte plaatsgevonden, zodat onze bedrijfsgenoten niet in de gelegenheid waren hem de laatste eer te bewijzen. Het Hoofdbestuur heeft aan de familie van de overledene van zijn deelneming doen blijken. Zij te dezer plaatse een eerbiedige saluut gebracht aan de nagedachtenis van een eminent voorzitter, met de wens, dat hij in vrede moge rusten. Op de leeftijd van 66 jaar is op 5 april te Leiden over leden de heer P. J. van Mullem, hoofdredacteur van Cri- tisch Filmbulltein van de Stichting Filmcentrum. De heer Van Mullem, die al voor de oorlog zich een naam als filmcriticus had verworven, werd vlak na de oorlog in 1 946 door de Nederlandse Hervormde Kerk benoemd tot filmdeskundige en tot directeur van de Stich ting Filmcentrum, die toen in het leven werd geroepen. In deze functies heeft de heer Van Mullem veel gedaan voor de bevordering van een positieve houding ten opzichte van de film onder de protestantse bevolkingsgroep. Zijn belangstelling voor en grote kennis omtrent de filmkust maakten hem bijzonder geschikt voor de ver vulling van allerlei functies op dit gebied. Wij noemen slechts zijn lidmaatschap van de Centrale Commissie voor de Filmkeuring en van de sectie Filmkust van de Raad voor de Kunst. In het bijzonder dient ook melding te worden gemaakt van zijn werk in het Nederlands Film instituut, met name in het uitvoerend comité, waarin de heer Van Mullem bij de oprichting in 1953 zitting nam. Zijn belangrijkste werk is echter de leiding van het Critisch Filmbulletin geweest, op welk blad hij een zeer persoonlijk stempel heeft gedrukt. De oud-voorzitter van de Centrale Commissie voor de Filmkeuring, mr D. Bijdendijk, aan wie per 1 mei eervol ontslag was verleend in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, heeft op die datum in een algemene ledenvergadering van de Centrale Commissie af scheid genomen. Het was een plechtige gebeurtenis, die plaatsvond in de Rolzaal aan het Haagse Binnenhof en waarvoor grote belangstelling bestond. De vice-voorzitter van de Centrale Commissie, mr. B. I. A. A. ter Veer, kon in zijn openingswoord behalve de minister van Binnenlandse Zaken, mr E. H. Toxopeus, verwelkomen staatsraad mr J. M. Kan, het voltallige Hoofdbestuur van de Neder- landsche Bioscoop-Bond, vergezeld door de Bondsdirecteur, de heer J. G. J. Bosman, leden van het bestuur van de Bedrijfsafdeling Filmverhuurders, de heren S. Barnstijn, J. P. M. A. Smulders en J. de Wilde, benevens de admini strateur, de heer H. W. Hagenberg en een groot aantal leden van de Centrale Commissie. De nieuw benoemde voorzitter van de Filmkeuring, de heer J. C. Schuller, richtte zich namens de leden tot de oud-voorzitter, die bijna vijfendertig jaren contact met het werk van de Centrale Commissie heeft gehad en die hon derden films gekeurd moet hebben met een gezamenlijke lengte, die geteld in meters in de miljoenen loopt. De heer Schuller wees erop, dat mr Bijdendijk steeds zocht naar de diepere bedoelingen van de filmmaker en het altijd weer opbracht elke nieuwe film met openheid tege moet te treden. Filmkeuren beschouwde hij als een tere zaak. Mr Bijdendijk, aldus de heer Schuller, heeft er steeds weer op gewezen, dat in de toelaatbaarheid van een film voor een bepaalde groep personen nimmer een verklaring van geschiktheid mag worden gezien. Alleen met censuur zou kunnen worden verkregen, dat in Nederland slechts films worden vertoond, waarin het goede wordt beloond en het kwade wordt gestraft. Onder leiding van mr Bijdendijk zijn de normen ruimer geworden, mede evoluerend met de begrippen dienaangaande heersend in onze samenleving. „Daarbij heeft u een fris heid van geest, een soepelheid van begrip ten toon gespreid, die menigeen met bewondering aanschouwde", aldus de heer Schuller. Minister Toxopeus, die vervolgens het woord verkreeg, herinnerde eraan, dat mr Bijdendijk hem menigmaal in de gelegenheid had gesteld om kennis te nemen van het moeilijke werk, dat het keuren van films inhoudt. Dat had de bewindsman een groter inzicht gegeven in de problema tiek. Mr Bijdendijk ontpopte zich daarbij niet alleen als een deskundig keurmeester van films; hij bleek zijn werk boven dien met grote eruditie te verrichten. „Dat u als voorzitter van de Centrale Commissie gewaar deerd werd", aldus de minister, „blijkt wel uit het feit, dat u al enige jaren geleden had moeten aftreden". Enige jaren geleden is er een wijziging aangebracht in de leeftijds grenzen voor deze functie en dat is bepaald weloverwogen gebeurd. Maar nu is toch het ogenblik gekomen om afscheid van de filmkeuring te nemen. De minister kondigde tenslotte aan, dat het de Koningin had behaagd mr Bijdendijk te benoemen tot ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw. Mr Toxopeus speldde de scheidende voorzitter daarop de versierselen, behorende bij de onderscheiding, op de borst. Mr Bijdendijk richtte zich in een kort dankwoord tot de minister, waarbij hij tevens van zijn eerbiedige dank jegens de koningin getuigde. Mr Toxopeus verliet vervolgens de vergadering. De voorzitter van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, de heer Joh. Miedema, die vervolgens het woord tot mr Bijdendijk richtte, stelde, dat diens benoeming in 1951 tot voorzitter van de filmkeuring algemeen werd gewaardeerd. Hij had immers in de 22 jaren, dat hij secretaris was ge weest, reeds getoond een man te zijn, die een eigen on bekrompen kijk had op het werk van de filmkeuring. Die waardering bestond ook in de kringen van het filmbedrijf ondanks de afstand, die de wet geschapen heeft tussen het keuringsorgaan en hen, wier films gekeurd moeten worden. In de loop der jaren, aldus de heer Miedema, is wel gebleken, dat mr Bijdendijk de beschikking heeft over heel bijzondere gaven, die hem in staat hebben gesteld aan de filmkeuring op voortreffelijke wijze leiding te geven. Onder zijn leiding heeft de Centrale Commissie de Bioscoopwet geplaats in het kader van onze tijd. Het is voor een groot deel aan mr Bijdendijk met zijn eruditie en zijn humanis tische en juridische instelling te danken, dat de wet thans zo 49

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1963 | | pagina 15