Een duidelijke uitspraak
wordt gehanteerd, dat enerzijds de film in het algemeen
de keuring ongeschonden passeert en anderzijds aan de
normen van de wet recht wordt gedaan. Ik beschouw dit
als een meesterwerk, zo verklaarde de Bondsvoorzitter.
Na nog zijn waardering te hebben geuit voor de wijze,
waarop mr Bijdendijk steeds heeft getracht rekening te
houden met de belangen van het bioscoopbedrijf durfde de
heer Miedema hem thans, nu hij niet meer in functie is, aan
te tasten in zijn zwak. „Wanneer wij hem nu een ticket voor
een reis naar het eiland Elba aanbieden, dan mag hij
daarin vooral niet zien een symbolische verbanning. In
tegendeel, wij hopen, dat hij van de reis naar Elba verkwikt
en verfrist in de schoot van zijn familie en in zijn vrienden
kring zal terugkeren", zo besloot de Bondsvoorzitter.
Namens de Vereniging Landelijk Contact Bioscoopcom
missies overhandigde de voorzitter, de heer Harthoorn,
mr Bijdendijk een enveloppe met inhoud.
In een uitvoerige toespraak beantwoordde mr Bijdendijk
de sprekers. Hij bracht daarbij de onbezorgde jaren zo'n
vijfendertig jaar geleden in de herinnering terug, toen
het ook nooit aan kritiek op het keuringsbeleid van de
Centrale Commissie heeft ontbroken en de toenmalige film
ook reeds herhaaldelijk werd gebrandmerkt als „het grote
nationale gevaar", „de bederfster van de jeugd en de ganse
samenleving".
Het is voorgekomen, aldus mr Bijdendijk, dat in een
(kleine) gemeente des land de bioscoopexploitant na rijp
overleg met de burgemeester en de leden van de Plaatselijke
Commissie van Toezicht het voor het geestelijk welzijn van
de gemeente passend vond, bij bepaalde sterke passages, die
in de film voorkwamen, een klep over de lens te laten
vallen. De toenmalige huishoudelijke commissie zag in de
haar geopenbaarde kunstgreep een vorm van plaatselijke klep
toe manie, waarvan zij het dossier heeft geseponeerd, in de
hoop, dat het geheim ener verduistering, waartoe de Wet
niet heeft voorzien, met de uitvinder in het graf zou dalen.
Wanneer men ook terugdenkt aan de verontwaardiging,
die sommigen uitten, toen de film „De blauwe engel" voor
volwassenen werd toegelaten, aan het rumoer, dat ontstond
om „Grazige weiden" en het schandaal, dat in veler ogen
was ontketend door de vertoning van een documentaire
film over Bali met ontklede danseressen, is men na vijfen
dertig jaar wel lichtelijk geneigd, diverse mensen die in alle
ernst over heiligschennis of de toenemende verdorvenheid
van de film waardoor het Nederlandse volk met morele
ondergang werd bedreigd spraken en schreven, niet te zeer
au sérieux te nemen.
En toch moet men niet vergeten, dat hun zeker eerlijk
gemeende en goed bedoelde bezorgdheid een verschijnsel is
inherent aan de opvattingen, waardoor vele critici in alle
eeuwen zich hebben gekenmerkt.
De openbare orde en de goede zeden zijn in alle tijden
beïnvloed en bepaald geweest door een neerslag van men
selijke daden, handelingen, levensopvattingen en inzichten
in een samenleving, die zich onophoudelijk wijzigt; de
interpretatie van die subtiele begrippen moet dienovereen
komstig permanent aan verandering onderhevig zijn.
Over de centrale filmkeuring sprekende merkte de heer
Bijdendijk op, dat de bescherming van de jeugd steeds het
voornaamste deel van haar taak is geweest en dat onver
anderlijk is gepoogd bevoogding van volwassenen te ver
mijden alleen reeds omdat men anders zijn bevoegdheid
zou overschrijden. Hiervoor is ongetwijfeld een dosis moed
nodig, maar ik blijf na twaalf jaren van voorzitterschap
meer dan ooit de overtuiging toegedaan, dat de keuring door
het volgen van die lijn, door sommigen fel omstreden, het
juiste pad heeft gekozen, aldus mr Bijdendijk.
Door de leden van de Centrale Commissie voor de
Keuring van Films, van het Hoofdbestuur en van het
Bestuur van de Bedrijfsafdeling Filmverhuurders van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond werd hierna de heer Bijden
dijk en zijn familie een lunch aangeboden in hotel Central
te Den Haag.
Aan het einde van de middag recipieerde de heer Bijden
dijk, eveneens in de Rolzaal. Zeer velen maakten van deze
gelegenheid gebruik zowel de scheidende voorzitter als zijn
opvolger de hand te drukken.
Gelden de bepalingen van de bindende regeling van lonen
en andere arbeidsvoorwaarden uitsluitend voor in die rege
ling genoemde werknemers?
Op grond van de overwegingen van een op 27 februari
1963 gewezen vonnis van de Kantonrechter te Utrecht kan
men deze vraag inderdaad bevestigend beantwoorden. Appèl
tegen dit vonnis is door de verliezende partij (de employé.
die bij een bioscoopexploitant in dienst is geweest) niet
ingesteld, hoewel het bedrag waarover het geschil ging, de
mogelijkheid van hoger beroep niet uitsloot.
Alvorens de rechtsoverwegingen weer te geven is het
tot goed begrip der zaak noodzakelijk de feiten te ver
melden. Omstreeks januari 1960 werd door de exploitant
een advertentie geplaatst, waarin een assistent-bedrijfsleider
werd gevraagd. Eén van de sollicitanten (hierna de eiser
genoemd) werd aangenomen en met hem werd afgesproken,
dat hij een bruto weeksalaris van 135,zou ontvangen,
terwijl hij tevens tien procent van de buffetexploitatie zou
krijgen. Eiser was reeds enige jaren in het bioscoopbedrijf
werkzaam geweest en wel laatstelijk als eerste operateur
belast met de leiding. Na een diensttijd van ongeveer een
jaar werd de verhouding tussen de exploitant en de eiser
slechter, zodat uiteindelijk de dienstbetrekking werd be
ëindigd.
De bioscoopexploitant, die een woning ter beschikking
had gesteld van deze eiser, wilde, toen de dienstbetrekking
was geëindigd, dat deze woning door de eiser zou worden
ontruimd, opdat de nieuwe employé met zijn gezin in de
buurt van de bioscoop zou kunnen gaan wonen. Een kort
geding tot ontruiming, door de exploitant tegen de eiser
ingesteld, werd door hem terecht verloren daar het hier
geen eigenlijke dienstwoning betrof, zoals bijvoorbeeld de
woning van een conciërge van een kantoorgebouw.
Mede door dit succes aangespoord, spande de eiser
een procedure tegen de exploitant aan en stelde, dat hij
nog diverse bedragen van de exploitant te vorderen had op
grond van de hieronder door hem aangevoerde redenen:
a. een bedrag van 45,omdat eiser krachtens de bin
dende toonregeling recht heeft op extra betaling voor
op feestdagen gewerkte uren;
b. een bedrag van ƒ416,zijnde 52 maal ƒ8,weke
lijkse toeslag, omdat eiser als operateur in het bezit van
diploma B (art. 6 lid 2 loonregeling) telkens voor de
operateur is ingevallen;
c. een bedrag van 720,omdat eiser overuren zou
hebben verricht, terwijl de overuren hem niet zouden
zijn vergoed.
50