Algemene ledenvergadering
Bioscoopwet
Reclametelevisie
Lastenvraagstuk
De Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft op maandag 8
april onder grote belangstelling van de zijde van de leden
driehonderd zaken waren vertegenwoordigd zijn jaar
lijkse algemene ledenvergadering gehouden in de Congres
zaal van hotel Krasnapolsky te Amsterdam. Niettegen
staande de grote belangstelling kon één punt van de agenda
wijziging van Statuten en Algemeen Bondsreglement
niet in behandeling worden genomen, omdat daarvoor het
quorum ontbrak, namelijk drievierde van de kiesgerechtigde
zaken.
De Bondsvoorzitter, de heer Joh. Miedema, herinnerde
in zijn openingsrede eraan, dat de Nederlandsche Bioscoop-
Bond dit jaar 45 jaar bestaat. Een dergelijk lustrum plegen
wij weliswaar niet te vieren, aldus de Voorzitter, maar het
is toch goed even bij dit feit stil te staan, omdat de Bond
als organisatie zo langzamerhand een eerbiedwaardige leef
tijd heeft bereikt en in het maatschappelijk leven van ons
land een hecht verankerde plaats is gaan innemen. De pro
blemen zijn na 45 jaar wel niet meer dezelfde, doch het
élan, waarmede dit bedrijf zijn vraagstukken aanpakt, is niet
veranderd. Mogen wij hiervan ook in de komende moeilijke
jaren getuigenis afleggen.
Alvorens nader in te gaan op de problemen, waarmede
het film- en bioscoopbedrijf de laatste tijd is geconfronteerd,
herdacht de Bondsvoorzitter hen die de Bond sedert de
buitengewone ledenvergadering van 26 november 1962 zijn
ontvallen, namelijk de heer J. Oosten, directeur van de
N.V. Harmonie te Dokkum; mr. J. Derks, directeur van
de N.V. Cefima; de heer J. Paquay, exploitant van het
Luxor Theater te Reuver en de heer J. de Haas, voorheen
firmant van Triofilm en laatstelijk werkzaam bij de N.V.
Haghefilm. De vergadering herdacht de overledenen enkele
ogenblikken in stilte.
Wanneer ik de tijd sedert onze laatste ledenvergadering
overzie, zo vervolgde de heer Miedema zijn toespraak, dan
zijn er drie grote kwesties, die ons in hoofdzaak hebben
bezig gehouden. Allereerst is daar het feit, dat het door de
regering bij de Staten-Generaal ingediende wetsontwerp tot
wijziging van de Bioscoopwet, evenmin als voorgaande ont
werpen, geen genade heeft kunnen vinden in de ogen van
de volksvertegenwoordiging. Ofschoon het wetsontwerp tot
strekking had een technische herziening van de wet tot stand
te brengen, bleken ook nu weer aan de in de wet geregelde
materie zodanige vraagstukken van levensbeschouwelijke
aard vast te zitten, dat de politieke partijen elkaar zelfs
met betrekking tot de beoogde technische herziening niet
konden vinden.
De regering heeft schorsing van de beraadslagingen over
het wetsontwerp gevraagd teneinde te kunnen overwegen
of voorstellen tot wijziging van de Bioscoopwet ten prin
cipale moeten worden gedaan. Als ik zie, aldus de Bonds
voorzitter, met hoeveel soepelheid de televisie door overheid
en parlement wordt tegemoet getreden op het stuk van
de censuur, dan kan ik slechts de hoop uitspreken, dat
deze zelfde soepelheid ook wordt betracht ten opzichte van
ons medium. Het spreekt vanzelf, dat het Hoofdbestuur
intussen niet stil zal zitten en waar mogelijk de zienswijze
van de organisatie kenbaar zal maken, opdat wij straks
niet voor onaangename verrassingen zullen worden ge
plaatst.
Een zaak, die niet minder de aandacht van het Hoofd
bestuur en van de leden heeft gevraagd, is de ontwikkeling
op het gebied van de reclametelevisie. Het Hoofdbestuur
heeft het van weinig nut geoordeeld om in het koor van
de pro's en de contra's zijn stem te laten horen. Het ligt
tenslotte voor de hand, dat het film- en bioscoopbedrijf
nieuwe ontwikkelingen op het terrein van de televisie niet
kan tegenhouden. Wel is het Hoofdbestuur van mening, dat
het monopolistische karakter van de televisie de Overheid
verplicht bij het nemen van maatregelen tot verdere ont
plooiing van dat medium zoveel mogelijk rekening te
houden met de belangen van anderen. Wat het Nederlandse
film- en bioscoopbedrijf betreft, heeft het Hoofdbestuur
zijn wensen reeds in 1959 ter kennis van de regering
gebracht.
Met het oog op de parlementaire behandeling van het
vraagstuk der reclametelevisie heeft het Hoofdbestuur het
noodzakelijk geacht zich rechtstreeks te wenden tot de leden
der Tweede Kamer, opdat, wanneer een concessie voor
reclametelevisie zou worden verleend, men de nodige waar
borgen zou geven, dat ons bedrijf zijn belangrijke sociale
en culturele taken op behoorlijk niveau zal kunnen blijven
vervullen. Daarvoor zouden naar de opvatting van het
Hoofdbestuur twee dingen moeten worden verwezenlijkt:
a. regulering van de filmuitzendingen op analoge wijze als
thans geschiedt krachtens de zo juist op enkele punten aan
gepaste overeenkomst met de N.T.S. en b. het inruimen
van een passende plaats voor de ondernemingen in het
film- en bioscoopbedrijf in de maatschappij, die met de
verzorging van reclameboodschappen wordt belast, mede
als compensatie voor eventuele verliezen.
Het Hoofdbestuur was van mening, dat de organisatie
zelf geen activiteit op het gebied van de reclametelevisie
heeft te ontplooien, maar heeft zich wel achter het initiatief
tot oprichting van een televisiesyndicaat voor het film- en
bioscoopbedrijf geschaard. Een syndicaat, dat in principe
voor alle leden open staat, zou namelijk in een maatschappij
voor reclametelevisie werkelijk iets te betekenen kunnen
hebben en in het belang van het gehele bedrijf werkzaam
kunnen zijn. Het Kamerdebat heeft ertoe geleid, dat er
voorlopig van doorvoering van de regeringsplannen geen
sprake zal zijn. Of dit uitstel ook afstel zal worden durf
ik niet te voorspellen, doch het komt mij voor, dat wij ook
in dit opzicht waakzaam zullen moeten blijven, aldus de
Voorzitter.
Het voornaamste probleem van het ogenblik is ongetwij
feld dat van de speciale lasten op ons bedrijf. Ons lasten
vraagstuk maakt een punt van uitvoerige discussie uit in
het interdepartementaal overleg en wel op ministerieel
niveau. Met de bemoeiingen van staatssecretaris Scholten
zijn zo langzamerhand drieënhalf jaar heengegaan. Hij is er
echter nog steeds niet in geslaagd, hoewel hij blijkens zijn
verklaring in de Kamer persoonlijk overtuigd was van
de moeilijke situatie in ons bedrijf, iets te bereiken. Het
Dagelijks Bestuur heeft nog op 28 februari van dit jaar een
conferentie gehad met de staatssecretaris. De mededelingen
van de staatssecretaris waren diep teleurstellend, in aan
merking genomen vroegere verklaringen van regerings-
40