Bedrijfssituatie Agenda Rekening en verantwoording Tenslotte sprekende over de concrete bedrijfssituatie van het ogenblik noemde de heer Miedema het een verheugend verschijnsel, dat de lange en barre winter geen blijvend nadelig effect heeft uitgeoefend op onze bedrijfsresultaten en dat onze zaken ook onder de gewijzigde omstandigheden nog over de nodige veerkracht blijken te beschikken. Het feit, dat het bezoek blijft teruglopen het verhoudings- cijfer lag over de eerste twaalf weken op 91,9 baart ons nochtans grote zorgen en doet ons overhellen tot de opvat ting, dat de recettestijging als zodanig meer als een aanpas sing dan als een wezenlijke vooruitgang moet worden gezien. Bovendien kan deze recettestijging afhankelijk zijn van toe vallige factoren, zodat daaromtrent voor het gehele jaar geen prognoses zijn te maken. De stijging draagt trouwens een speciaal karakter, doordat wegens de gewijzigde bedrijfs- verhoudingen grote delen van het bedrijf daarvan geen profijt hebben. In dit verband verdient het de aandacht, dat er zich in de interne zakelijke verhoudingen ontwikke lingen voordoen, die wij nauwlettend dienen te volgen. De schaarste aan commercieel belangrijke producten heeft een verscherping van de concurrentie ten gevolge, hetgeen ge paard gaat met nieuwe praktijken in de filmhandel. Laten wij echter oppassen, dat deze praktijken, ook al hebben zij een verklaarbare achtergrond, niet een zodanig effect heb ben, dat de reglementen worden gefrustreerd en waarden teloorgaan, die in de achter ons liggende jaren van grote betekenis zijn gebleken voor de positie van onze bedrijfs tak. De toegenomen concurrentie heeft ook de verhouding verhuurderexploitant verscherpt, een omstandigheid die bepaald geen waarborgen biedt voor een goede ontplooiing van het film- en bioscoopbedrijf in zijn totaliteit. Moge men vooral beseffen, dat het vraagstuk van de lasten niet het enige is en dat er daarnaast vele andere zaken zijn die ons allen raken en uit een oogpunt van algemeen bedrijfs belang van het grootste gewicht zijn. waarin in het bijzonder de kleine onafhankelijke filmver huurders verkeren. Hij vroeg zich af, of het niet tijd werd om de groep van middenstanders in het bedrijf te helpen in hun zware concurrentiestrijd. Men zou bijvoorbeeld aan de huidige ontwikkeling paal en perk kunnen stellen door middel van een contingentering. Grote ongerustheid toonde de heer Alter eveneens met betrekking tot de ontwikkeling in het verband van de E.E.G. en de activiteiten van organisaties als U.I.E.C., U.E.S.C, en C.I.C.E., die er vooral op uit zijn om de be langen van de industrie in de grote landen te behartigen. Men wenst een quotering voor alle films, die niet uit de E.E.G.-landen komen. Dit alles is echter niet het belang van ons bedrijf. In zijn beantwoording wees de Bondsvoorzitter erop, dat het Hoofdbestuur wat betreft de positie van de kleine filmverhuurders graag een voorstel van de Bedrijfsafdeling Filmverhuurders op dit stuk tegemoet zal zien en daaraan ernstig aandacht zal besteden. Na enige discussie zegde de heer Alter toe schriftelijk voorstellen bij de Bedrijfsafdeling te zullen indienen en daarvan afschrift aan het Hoofd bestuur te zullen zenden. Ten aanzien van de internationale ontwikkeling merkte de heer Miedema op, dat ook het bioscoopbedrijf zich moet voegen naar de nieuwe omstandigheden. Het probleem is niet opgelost door te stellen, dat men zich de buitenlandse infiltraties van het lijf moet houden. Het Hoofdbestuur tracht de ontwikkeling zo goed mogelijk te beïnvloeden, maar men mag niet over het hoofd zien, dat tenslotte de regeringen beslissen en dat organisaties als de Bond worden meegesleurd in de maalstroom van de internationale ont wikkeling. Na de discussie bracht de heer Miedema de Bonds directeur en zijn medewerkers dank voor de voortreffelijke wijze, waarop het jaarverslag is samengesteld. Op advies van de Notulencommissie, bestaande uit de heren J. P. M. A. Smulders te Amsterdam, C. van Willigen te Wassenaar en H. Zondervan te Leeuwarden, werden de notulen van de op 26 november 1962 gehouden buiten gewone ledenvergadering goedgekeurd. Tot leden van de met het nalezen van de notulen van deze vergadering belaste Commissie werden benoemd de heren G. J. M. Top te 's-Hertogenbosch, J. J. L. Gielisse te 's-Gravenhage en S. Barnstijn te Utrecht. Het voorstel tot het verlenen van dispensatie van het bepaalde in artikel 26 van de Statuten met betrekking tot het houden van de jaarvergadering voor of op 31 maart werd aanvaard. Medegedeeld werd, dat de heer R. Uges, lid van het Hoofdbestuur, wegens verplichtingen elders de jaarverga dering niet kon bijwonen. Bij de bespreking van het jaarverslag citeerde de heer J. P. M. A. Smulders met instemming de passage, waarin wordt gesteld, dat het aandeel van de verhuurders in de totale omzetten is gestegen, tegenover een daling van het exploitantenaandeel. Daarbij ontbreekt echter de mede deling, dat dit grotere aandeel alleen ten goede is gekomen aan de buitenlandse licentiegevers. De Bondsdirecteur, de heer J. G. J. Bosman, wees er echter op, dat dit in de bedoelde passage wel is aangevoerd. Dezelfde passage vormde eveneens voor de heer Alter aanleiding voor een opmerking over de moeilijke situatie, Aan de orde kwam vervolgens de rekening en verant woording van het financieel beheer over 1962 en het voor stel van het Hoofdbestuur om de jaarstukken goed te keuren. Bij de behandeling van dit agendapunt gaf de heer A. F. Wolff, Bondspenningmeester, een overzicht van de financiële politiek van de Bond. Uit de cijfers kan men concluderen, dat over 1962 een uitermate voorzichtig beleid is gevoerd, zodat het geraamde overschot met om streeks 93.000 is overschreden. De begroting voor 1963 is eveneens met grote voorzichtigheid opgemaakt. Tenzij zich buitengewone omstandigheden zouden voordoen zal ook het resultaat aan het eind van 1963 aanzienlijk gunstiger zijn dan de begroting thans uitwijst. De Commissie van Rapporteurs, aldus de heer Wolff, heeft herhaaldelijk bezwaar gemaakt tegen het feit, dat de interest mede wordt gebruikt ter dekking van de uitgaven. Dit bezwaar is evenwel ongegrond, aangezien volgens de Statuten de geldmiddelen van de bond bestaan uit entree-, contributie- en donateursgelden, boeten en andere inkom sten. Tot deze andere inkomsten behoren zonder twijfel ook interest en inkomsten uit aandelenbezit. De contributie is hoofdfactor, gesteund door andere inkomsten. Zouden deze andere inkomsten wegvallen, dan kan men altijd nog 0,2 procent van de contributie in plaats van 0,3 procent in de Weerstandskas storten. Zou ook deze dekking on voldoende worden dan zal men uiteraard bezuinigings maatregelen in overweging moeten nemen. Het huidige ver- 42

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1963 | | pagina 8