Een reële kans
Films beter dan ooit
Een criticus, die het dienende aspect van zijn werk naar
waarde weet te schatten, zal zelden, zo ooit een „unfaire"
critiek schrijven.
Een criticus, die zijn lezers alleen maar wil strelen of
vermaken of die zijn eigen stokpaardjes wil berijden, zal
vaak „unfair" zijn. Het vaststellen van de rol van de criticus
ligt op het terrein van de verantwoordelijkheden van de
redacteur en de uitgever, aldus de Herald.
Het Westduitse dagblad „Die Welt" heeft commentaar
geleverd op de concurrentieverhoudingen tussen fiim en
televisie naar aanleiding van een persbericht van de Spitzen
Organisation der Filmwirtschaft. Wij nemen dit commen
taar hier over, ook al liggen de verhoudingen in ons land
enigszins anders dan in Duitsland (het Nederlandse
bioscoopbedrijf brengt relatief tweemaal zoveel vermake-
lijkheidsbelasting op als het Duitse).
„Zeker zou men gezien vanuit het standpunt van
vandaag er goed aan gedaan hebben te tellen hoe vaak
in de loop van de jaren in verband met de situatie van de
Duitse film het woord „vermakelijkheidsbelasting" is ge
vallen. Men zou ongetwijfeld tot een indrukwekkend aantal
zijn gekomen. Maar wie kon jaren geleden weten, dat het
met de Duitse film zo snel bergafwaarts zou gaan. Hoe
sneller het ging hoe heviger de aanvallen op de vermake
lijkheidsbelasting werden. Het geheel is een treurspel. Wij
komen er vandaag opnieuw op terug, omdat nieuwe ge
gevens van het Bureau voor Statistiek beschikbaar zijn.
Daaruit blijkt, dat het film- en bioscoopbedrijf in de
Westduitse Bondsrepubliek in het jaar 1962 opnieuw een
groot bedrag bijeen heeft gebracht, namelijk 55,4 miljoen
Mark. In hetzelfde jaar liepen vrij van belasting 167
oorspronkelijk voor de bioscopen vervaardigde films
over de beeldschermen. De Spitzen Organisation der Film
wirtschaft (SPIO) vergeet niet in een commentaar hierbij
te vermelden, dat de schouwburgen in West-Duitsland in
1962 uit openbare middelen met tweehonderd miljoen Mark
werden gesubsidieerd.
Er is al zo vaak over de nu werkelijk niet weg te
redeneren ongelijkheid van concurrentie tussen film en
televisie gesproken, dat een verder commentaar eigenlijk
niet nodig is. Men zou kunnen opmerken, dat het beslist
niet zeker is, of de Duitse film door het wegvallen van de
vermakelijkheidsbelasting overigens zuiver een zaak van
de gemeenten en daarmee van de Bondslanden op de
been zou kunnen worden geholpen. Maar de vermakelijk
heidsbelasting maakt volgens berekeningen van de SPIO
slechts een half procent uit op het gezamenlijke budget
van de gemeenten van 11,22 miljard Mark. Zou men dit
halve procent niet opofferen om de film een reële kans te
geven?"
Twee Amerikaanse filmcritici hebben zich onlangs in
ongeveer gelijkluidende zin uitgelaten over de huns inziens
verkeerde methoden, die bij het adverteren van films wor
den gebruikt. De Motion Picture Herald heeft aan de com
mentaren van de critici een beschouwing gewijd. Gezien
de interessante strekking nemen wij een deel van de be
schouwing van de Herald hier over
„Ik kan het niet bewijzen, maar ik durf er mijn verzame
ling oude toegangskaartjes onder verwedden, dat de neiging
om zijn publiek te onderschatten een belangrijke reden is
voor de huidige moeilijke positie van het bioscoopbedrijf"
Don Morris, Minneapolis Star.
„Het verkopen van films aan een soms apathisch publiek
is een Hoge Kunst, die ontleend is, geloof ik, aan de oude
methoden van de showbusiness bij het verkopen van circus
attracties op het Amerikaanse platteland of misschien aan
het verkopen van wonderolie met behulp van kunstenma-
kende chimpansees" Denman Kountze, Omaha World
Herald.
Dit is de manier, waarop twee filmcritici hun commen
taren beginnen op wat er naar hun opvatting heden ten dage
aan de filmexploitatie hapert. Don Morrison wijdt een hele
kolom aan de wijze, waarop twee films voor volwassenen
werden verkocht alsof ze voor de jeugd bestemd waren.
Denman Kountze hekelt de verhuurders voor dezelfde aan
pak op grotere schaal. Zij hebben de opvatting gemeen, dat
de filmverhuurders en de bioscoopexploitanten als het ware
hun best doen om het feit te verbergen, dat films beter
zijn dan ooit.
Morrison is van mening, dat films een „gouden tijd"
beleven met „verbeeldingskracht, intelligentie en kunst
zinnige eerlijkheid. Het aansnijden van belangrijke thema's
uit het maatschappelijk leven en een volwassen behandeling
van deze thema's is nooit beter gebeurd". Maar hij heeft
geen waardering voor de „culturele achterstand in de
methoden, die worden toegepast om de films na hun ver
vaardiging uit te brengen".
Zijn klacht is dat „ondanks de hoge kwaliteit van zijn
produkten de filmindustrie voortgaat ze te lanceren op
dezelfde wijze als dat tientallen jaren geleden met een veel
slechter produkt het geval was. Zelfs een film, die bestemd
is voor een intelligent publiek wordt met hetzelfde oude
sensationalisme, bedrieglijke „glamour" en met dezelfde
schreeuwende adjectieven gebracht". Voor elke „pinda-
kauwer", die met termen als „explosief geweld" en „bran
dend drama" in de bioscoop wordt gelokt, schrikken de
advertenties, zo vreest Morrison, twee of drie leden van
het beste publiek voor een film af.
Iemand, die geïnteresseerd is in intelligent gemaakte
films, zal in talrijke gevallen uit de tekst en de opmaak van
de advertenties ten onrechte concluderen, dat het zien van
een bepaalde film voor hem de moeite niet loont.
Kountze is in het bijzonder geïntrigeerd door het woord
gebruik in de filmadvertenties. Hij constateert, dat elke
verandering in de techniek een nieuwe serie van slagzinnen
met zich heeft gebracht. „De komst van de kleurenfilms,
die tegenwoordig van een uitstekende kwaliteit zijn, brach
ten een geheel nieuwe dimensie (een geliefde term in
Hollywood) in de slagzinnen. „Spectaculair" en „kolossaal"
vervielen ten gunste van „machtig", „ontroerend", „on
metelijk" en „indrukwekkend".
Morrison vermoedt, dat de opvatting van de bioscoop
exploitant en de verhuurder over de klant de toekomstige
bioscoopbezoeker niet meer in overeenstemming is met
die van de filmproducenten, de regisseurs en de acteurs, die
zovele films van groot kaliber maken. Deze films zullen
niet altijd uit idealisme zijn gemaakt. Zij zijn ook voort
gekomen uit het besef, dat de films iets anders moeten
brengen, wil er een markt voor blijven bestaan.
„Aangezien er in de films van vandaag zoveel kwaliteit
te genieten is, vraag ik mij af, waarom de filmadvertenties
zo hun best doen om dit feit te verbergen voor de mensen,
die er het meest van zouden genieten", zo besluit Morrison.
113