Conflict om Belgische filmmarkt deze elementen niet, dan blijkt telkens weer, dat de jeugd voor een dergelijke film geen belangstelling heeft; men onderschatte de kritische instelling van de jeugd niet! Het is daarom ook niet verbazingwekkend, dat niet zel den de films, die bijvoorbeeld door een instantie als de Stichting Film en Jeugd op paedagogische gronden het meest aanbevolen worden onder het voorbijgaan aan de eisen, die de kinderen aan films stellen, weinig weerklank bij de jeugd vinden. Men kan zich voorts afvragen, of door het aanbevelen van dergelijke films, die geen enkel risico voor het jonge publiek met zich mee brengen, de jeugd niet zekere onder vindingen onthouden worden en of wellicht deze risicoloze films, die een verminkte weerspiegeling bieden van het tijdsbeeld, voor het kind op den duur niet gevaarlijker kunnen zijn, dan de voor de jeugd ongeschikt geachte films. Een bezwaar, zeker voor de jongere bezoekertjes, is de vreemde taal, die in de meeste films wordt gesproken. Voor de kinderen gaat veel verloren, omdat zij de voettitels niet vlug genoeg kunnen lezen en verwerken. Vele voortreffe lijke jeugdfilms hebben wellicht daarom niet de resultaten opgeleverd, die zij verdienden. Het ware te wensen, dat nog eens na een grote uitgroei van het instituut van de jeugd voorstellingen nasynchonisatie van buitenlandse films eco nomisch mogelijk wordt. Aan dit bezwaar komt de produktie van Nederlandse jeugdspeelfilms in belangrijke mate tegemoet. H. van der Linden's Rex Film te Schinnen verricht op dit gebied be langrijk werk. In ongeveer tien jaar heeft deze onderne ming een elftal films geproduceerd, waarvan de laatste „Pietje Bell, de straatjongen van Rotterdam" eerlang in onze bioscopen zal gaan lopen. De heer Van der Linden wil met zijn films goed en eerlijk amusement bieden, zonder in de eerste plaats de kinderen iets te leren of bij te brengen. Niettemin streeft hij er naar om aan de films een duidelijke positieve strek king te geven. Of de komende generaties bioscoopbezoekers een ander publiek zullen vormen dan thans, hangt voor een overwe gend deel af van de filmopvoeding van onze jeugd. De film opent een nieuw venster op de wereld. De opvoeding mag aan dit feit niet voorbijgaan. De school mag met name hierbij niet terzijde blijven staan, zij dient integendeel in deze een centrale plaats in te nemen, omdat geen ander opvoedingsinstituut meer systematisch en meer methodisch leiding en inzicht kan geven. Het filmonderwijs moet niet worden gezien als een nieuw vak, dat op het lesrooster moet worden geplaatst, dat in onze scholen toch al overbelast is en dat het nog verder zou verzwaren, maar eerder als een nieuwe en noodzakelijke oriëntatie op een belangrijk deel van de bestaande leerstof. De filmopvoeding op de scholen zal zich moeten aan sluiten bij hetgeen de jeugd in de plaatselijke jeugdvoor stellingen te zien krijgt. De bioscoopexploitant zal dus voor deze filmopvoeding de grondslag dienen te leggen door een weloverwogen programmering; zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid gaat toch immers wel wat verder, dan zijn negatieve plicht, die hem door de Bioscoopwet wordt opgelegd, namelijk mede te werken aan de bescherming van de jeugd. De weloverwogen keuze van de films voor de jeugdvoorstel lingen zal geleidelijk aan worden beloond door het groeien van het vertrouwen van de ouders in het inzicht van de bioscoopexploitanten en dientengevolge van de wetenschap, dat zij hun kinderen met een gerust hart hun „eigen" voor stellingen kunnen laten bezoeken. Het filmbezoek zal daarom een belangrijker plaats dan thans het geval is kunnen innemen in het patroon van de vrijetijdsbesteding van de jeugd, die eenmaal volwassen geworden aan het medium film alle aandacht zal blijven besteden. Het Hoofdbestuur van de Nederlandse Bioscoop-Bond zal de ontwikkeling van de jeugdvoorstellingen alle aan dacht blijven schenken en de exploitanten met raad en daad bijstaan. De beide Kamers van het Belgische parlement hebben onlangs hun goed keuring gehecht aan een wetsontwerp, waarin de verhuurvoorwaarden voor films worden geregeld. De strekking van de wet is bevoordeling van de Belgische filmverhuurders ten opzichte van bui tenlandse filiaalkantoren. De wet geeft de minister van Econo mische Zaken de bevoegdheid het maxi male percentage van de brutorecette vast te stellen, waartegen films worden ver huurd, afwijkende percentages toe te staan bij vertoning van films van een ongewone lengte en van uitzonderlijke kwaliteit, een maximum te stellen aan door bioscoopexploitanten aan filmver huurders te verlenen garanties, de huur van films „in the blind" te regelen en regels te stellen voor een juiste vast stelling van de recettes. De Belgische filialen van de Ameri kaanse filmverhüurmaatschappijen heb ben op de aanneming van de nieuwe wet fel gereageerd. Naar in het blad ..Echo de la Bourse" is medegedeeld zouden de Amerikaanse verhuurders het voornemen hebben al hun films van de Belgische markt terug te nemen, wanneer de wet van kracht zou worden. De uitvoering van dit voornemen zou rampzalige gevolgen hebben voor de Belgische filmmarkt. De Amerikaanse filmverhüurmaatschap pijen leveren namelijk zeventig tot tachtig procent van de films, die in de Belgische bioscopen in vertoning worden gebracht. Naar in Brussel verluidt is het besluit van de Amerikaanse verhuurders om hun films uit België terug te trekken niet een loos dreigement maar een uit vloeisel van een te New York gevallen beslissing van de Motion Picture Export Association of America, de organisatie die de exportbelangen van de Ameri kaanse filmindustrie behartigt. De M. P. E. A. A. zou liever de Belgische markt voor Amerikaanse films opofferen dan het risico te lopen, dat het Belgische voorbeeld door andere landen van de Europese Economische Gemeenschap zou worden opgevolgd. De Belgische bioscoop-exploitanten daarentegen, die de nieuwe wettelijke bepalingen met vreugde hebben begroet, verwachten, dat de Amerikaanse film verhuurkantoren hun dreigement niet tot uitvoering zullen brengen. Zouden inderdaad de Amerikaanse films uit België worden teruggetrokken dan zou drievierde van het bioscoop park het geven van voorstellingen door gebrek aan films moeten staken, zo vreest men in Brussel. Ook de onaf hankelijke Belgische verhuurders zouden daarvan de terugslag ondervinden. 115

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1963 | | pagina 17