Commentaar Tan anderen Voorzichtig optimisme Discriminatie Intrekking beschikking inzake looncompensatie Onder de titel „Optimisme" verscheen in de Nieuwe Rotterdamse Courant van 1 8 oktober een commentaar naar aanleiding van de toezegging van de minister-president om met het film- en bioscoopbedrijf in overleg te zullen treden over maatregelen ter verbetering van de economische om standigheden. Het commentaar luidde als volgt: Uit het antwoord, dat minister-president Marijnen dins dag heeft gegeven op de hem in de Tweede Kamer gestelde vragen naar aanleiding van de toestand waarin Polygoon- Profilti verkeert, valt op zijn minst af te leiden, dat er eindelijk een eind gekomen is aan de „zorgvuldige studie" waarmee de regering drie jaar lang een doeltreffende aanpak van de problemen van het film- en bioscoopbedrijf heeft uitgesteld. Er gaat wat gebeuren. Mèt onze overzichtschrijver zou den we het plezierig gevonden hebben als de minster president zich wat concreter had uitgedrukt. Maar aan de andere kant is het best te begrijpen dat de bewindsman zich in dit stadium nog niet durft te binden aan bepaalde beloften. In de komende week zal er overleg plaats hebben tussen het bestuur van de Nederlandsche Bioscoop-Bond en ver tegenwoordigers van O., K. en W. en van het departement van algemene zaken. De maatrege len die de overheid zal nemen om de nood van Polygoon te lenigen moet men niet beschou wen als een definitieve oplos sing van alle problemen. Zoals de minister-president heeft toegezegd zal men in ge zamenlijk overleg nieuwe grond slagen trachten te leggen voor een financieel en economisch gezond film- en bioscoop bedrijf. De maatregelen, die daartoe zullen moeten worden ge troffen maatregelen die niet los kunnen worden gezien van de ontwikkeling op dit gebied in de E.E.G.-landen zullen geleidelijk tot uitvoering moeten worden gebracht. De hulp, die de regering bereid is aan Polygoon te geven (en die dus in elk geval niet uit een rechtstreekse subsidie zal bestaan) zal van tijdelijke aard zijn. Een Haagse zegsman noemde het „een paar tussentijdse ingreepjes". Hoe het ook zij, er is reden tot een voorzichtig op timisme. In het Eindhovens Dagblad van 4 oktober verscheen een beschouwing over het voorstel van het college van B. en W. tot verlaging van de vermakelijkheidsbelasting. Aan deze beschouwing ontlenen wij het volgende Waarom te verzwijgen wat iedereen met eigen ogen kan zien: het gaat slecht, heel slecht met de bioscopen; de balans- cijfers van de verschillende theaters liegen er niet om. Er is dan in het gehele land een niet te stuiten actie gaande om de belastingen voor de bioscopen op een lager en dus redelijker niveau te brengen. De gemeente Eindhoven wil dus tot een verlaging van vijf procent komen, tenminste zo lijkt het. Maar het is niet zo. Want men kende hier al de mogelijkheden om een belastingpercentage van twintig procent heffen; op die films namelijk waarvan de Gemeentelijke Filmadviescom- missie besliste dat ze voor die verlaging in aanmerking kwamen omdat ze cultureel boven de middelmaat uit stegen. Een belangrijk aantal films viel onder die gunstiger regeling zodat als het voorstel van B. en W. wordt aangenomen juist de waardevolle films het minste van de nieuwe regeling profiteren en er geen enkele stimulans meer is voor de bioscoopdirecties om goede, maar commer cieel gezien riskante films naar onze stad te halen. Laten we het onomwonden zeggen: de overheid gaat in haar belasting/subsidiebeleid discriminerend te werk; van deze handelwijze zijn de bioscopen de dupe, zozeer de dupe dat sluiting van een aantal of van alle theaters beslist niet meer denkbeeldig is. De televisie is groot geworden en daardoor een levensgevaarlijke concurrent van de bio scopen dankzij zeer royale overheidssubsidies en wordt in stand gehouden door belasting (dat wil zeggen kijk-) gelden. De bioscopen hebben via de door hen betaalde belasting gelden de televisie mede groot moeten maken; dezelfde televisie die hun nu naar het leven staat. Wij weten wel dat er andere oorzaken zijn van het verminderde bioscoop bezoek, maar die zijn hier niet aan de orde. Wij weten dat men lelijke dingen over de film kan zeggen (dat kan men trouwens over het toneel ook) maar de inzichten bij de stedelijke overheid zullen toch wel zover geëvolueerd zijn, dat men weet dat de film ook nog wel iets meer kan beteke nen en betekent, dan een (cultureel gesproken) goedkoop avondje uit. Het zal wel geen haalbare kaart zijn, zo besluit de beschouwing in het Eindhovens Dagblad, maar eerlijk en gewenst zou het wel zijn, als men als algemeen tarief twintig procent handhaafde en dat men de mogelijkheid had om voor bijzonder waardevolle films tot een belasting percentage van tien procent terug te gaan. Bij een overheid die miljoenen in toneel en muziek steekt mag men een bewust „cultuurbeleid" veronderstellen. Waarom dit beleid plotseling halt zou moeten houden als het de film betreft is ons ten enenmale onduidelijk. Het College van Rijksbemiddelaars heeft bij beschikking van 21 augustus ten aanzien van de werkgevers en werk nemers in het bioscoopbedrijf ingetrokken de tweede be schikking inzake de looncompensatie in verband met de Algemene Ouderdomswet en de Algemene Weduwen- en Wezenwet. De reden voor de intrekking van deze beschik king is gelegen in het feit, dat de bijslag in verband met de premiewijziging van de Algemene Ouderdomswet en de Algemene Weduwen- en Wezenwet per 1 januari 1963 in de door de Stichting van de Arbeid goedgekeurde collectieve arbeidsovereenkomst voor het bioscoopbedrijf is verwerkt. 145

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1963 | | pagina 48