Duitse filmexport in moeilijkheden
Eerste Richtlijn
goedgekeurd
Filmverhuurcommissie
in België benoemd
De Westduitse filmwet
U.I.E.C. de internationale raad voor
bioscoop en televisie (Conseil Internatio
nal du Cinéma en de la Télévision) een
studie op te zetten gericht op de af
bakening van de werkterreinen van bio
scoop en televisie teneinde de mogelijk
heden te zoeken tot het scheppen van een
evenwichtige verhouding tussen bioscoop
en televisie op het gebied van ontspan
ning en vermaak.
In een derde resolutie verzoekt de
U.I.E.C. de Ieden-organisaties tenslotte
zich krachtig te verzetten tegen de even
tuele instelling van een systeem van
draadtelevisie en het exclusieve gebruik
daarvan op te eisen voor het bioscoop
bedrijf met uitsluiting van alle andere
publieke gelegenheden.
De ministerraad van de Europese
Economische Gemeenschap en van de
Euratom heeft op een vergadering in
Brussel de eerste Richtlijn inzake het
filmbedrijf goedgekeurd. Deze eerste
Europese tekst ten aanzien van het film
en bioscoopwezen was in juli 1962 voor
bereid door de Europese Commissie door
toepassing van het algemene program
ma met betrekking tot de afschaffing
van de beperkingen op het vrije verkeer
van diensten. Nadat de tekst van de
ontwerp-richtlijn (die gepubliceerd is in
„Film" van november/december 1962)
onderwerp van gedachtenwisseling was
geweest in de economische en sociale
commissie van de Europese Economi
sche Gemeenschap (aan welke bespre
king een artikel is gewijd in ..Film" van
januari/februari 1963) kwam het in ge
wijzigde vorm bij de Europese Commis
sie terug. De Europese Commissie stelde
daarop de definitieve tekst vast, waarbij
rekening werd gehouden met de inge
brachte bezwaren.
Naar verwacht wordt zal de Europese
Commissie de tekst van de eerste Richt
lijn voor het film- en bioscoopbedrijf
thans spoedig publiceren.
De Belgische minister van Econo
mische Zaken Spinoy is overgegaan tot
de instelling van een adviescommissie
voor verhuring van films voor commer
ciële vertoning. De instelling van deze
commissie is een uitvloeisel van de wet
betreffende het verhuren van films, die
deze zomer door het Belgische parle
ment is goedgekeurd.
Zoals reeds eerder in het Bondsorgaan
is medegedeeld geeft deze wet de minis
ter de bevoegdheid om onder meer het
maximale percentage van de bruto-
recette vast te stellen, waartegen films
mogen worden verhuurd.
Tot leden van de adviescommissie voor
de duur van twee jaar zijn benoemd
als vertegenwoordigers van de bioscoop
sector de heren R. Annez, L. de Backer,
C. Lanscotte en J. Toussaint en als
vertegenwoordigers van de verhuursector
de heren L. Hemelaer, M. Pardon, R.
Poschelle en W. Walter. Plaatsvervan
gende leden voor de bioscoopsector zijn
de heren A. Daelemans, R. de Hertogh,
H. Devaux en R. Deblir; voor de ver
huursector de heren H. Weis, E. Die-
rickx, E. Flamme en M. de Meule-
meester.
Het voorzitterschap en het vice-voor-
zitterschap van de commissie is opge
dragen aan de heren J. Hamels en H.
Mabille, respectievelijk directeur-generaal
en inspecteur-generaal van het Belgische
ministerie van Economische Zaken.
In de commissie voor cultuurpolitiek
en publicistiek van de Westduitse Bonds
dag is al enige tijd een initiatiefwets
voorstel van dr Berthold Martin voor een
Filmwet aanhangig. In dit wetsvoorstel is
onder meer opgenomen de vorming van
een filmfinancieringsfonds, dat door een
heffing op de toegangsprijzen van de
bioscopen zal moeten worden gevoed.
In vorige nummers van het Bondsorgaan
namelijk in het maart/aprilnummer
en het mei/juninummer van deze jaar
gang is over het ontwerp-filmwet al
het een en ander medegedeeld.
Naar inmiddels in Bonn verluidt zou
den de christen-democratische leden van
de Bondsdagcommissie, die zich thans
met het wetsontwerp bezighoudt, hebben
voorgesteld alle bioscopen met een jaar
lijkse omzet beneden 150.000 mark vrij
te stellen van de verplichting om een
gedeelte van de recette aan het te stich
ten filmfinancieringsfonds af te dragen.
Voor de groep bioscooptheaters, die een
jaarlijkse omzet van 150.000 tot 200.000
mark hebben, zou men de afdracht op
drie procent willen stellen, waarbij men
echter de rentabiliteit van deze be
drijven in de overweging wil betrekken.
Zelfs neigt men ertoe om eventueel voor
te stellen alle theaters met een jaar
lijkse omzet tot 200.000 mark vrijstel
ling van de afdrachtplicht te verlenen.
Wanneer de commissie voor cultuur
politiek en publicistiek deze gedachte zou
overnemen, zou dat betekenen, dat 3100
bioscopen, dat wil zeggen de helft van
de bioscopen in West-Duitsland, vrijstel
ling van de heffing zou krijgen. Zou men
de vrijstelling beperken tot theaters met
een jaarlijkse omzet tot 150.000 mark
dan zou deze 2800 bioscopen betreffen.
Het is nog niet bekend, wanneer het
wetsontwerp in de plenaire zitting van de
Bondsdag aan de orde zal komen.
De Duitse Export-Union heeft de laat
ste jaren met ernstige financiële moei
lijkheden te kampen. Reeds tien jaar
heeft deze instantie de taak om in het
buitenland begrip voor de Duitse film
te wekken en zodoende de export van
deze films te bevorderen. Onlangs heeft
de Export-Union, wegens gebrek aan de
nodige middelen, zijn filiaalkantoren in
onder andere Parijs, Rome, Madrid en
het Verre Oosten moeten sluiten.
In de afgelopen jaren ontving de
Export-Union van het Duitse ministerie
van Economische Zaken een bedrag van
gemiddeld 130.000 mark per jaar, een
zeer klein bedrag, als men weet, dat de
Italiaanse regering voor de produktie-
periode 1961 - 1962 voor de bevordering
van de export van de Italiaanse films
meer dan acht miljoen mark beschikbaar
stelde.
Tegen het einde van 1961 waren de
vooruitzichten voor de Export-Union
rooskleurig: het ministerie van Econo
mische Zaken stelde voor het jaar 1962
een bedrag van 500.000 mark in het
vooruitzicht. De uiteindelijke uitkering
voor dat jaar bedroeg slechts 100.000
mark. Ook voor 1963 werd aanvanke
lijk een bedrag van 500.000 mark in het
vooruitzicht gesteld; niet meer dan
100.000 mark werd uitgekeerd. Het mi
nisterie deelde in juli van dat jaar aan
de Export-Union mede, dat in dat jaar
niet meer dan het voornoemde bedrag
betaald zou worden, terwijl voorts voor
1964 niet meer dan 150.000 mark be
schikbaar zou zijn. Het ministerie wees
tenslotte op de mogelijkheid, dat gezien
een gebrek aan middelen, de uitkeringen
geheel zouden kunnen worden gestaakt.
Hierop heeft de Export-Union moeten
besluiten zijn buitenlandse vestigingen op
te heffen.
Het geschetste onduidelijke gedrag van
het ministerie, dat jaar op jaar zonder
opgave van redenen zijn toezeggingen
niet realiseerde, is de oorzaak van een
belangrijke morele schade voor het land
en niet in het minst van grote moei
lijkheden voor de Duitse filmproduktie,
onder meer omdat de mogelijkheid niet
153