Britse concerns versterkten positie Kijkgewoonten in Duitsland en Engeland Nasynchronisatie van Westduitse films Aan het einde van 1952 waren er in Groot-Brittannië 4609 bioscopen in be drijf en in dat jaar bedroeg het bioscoop bezoek 1.312 miljoen. Tien jaar later was het aantal bioscopen teruggelopen tot 2429 en haalde het bioscoopbezoek nog maar een cijfer van 415 miljoen. In 1952 werden in Groot-Brittannië 337 Amerikaanse en Britse films uitgebracht, tien jaar later kwamen er 188 Ameri kaanse en Britse films in de bioscopen. De brutorecettes beliepen in 1952 een bedrag van 110 miljoen pond; in 1962 was het bedrag gedaald tot 59 miljoen pond en wanneer men rekening houdt met de waardedaling van het geld moet dit zelfs op 41 miljoen pond (tegen de waarde van 1952) worden gesteld. Met deze onthullende, nuchtere cijfers schetst een bijzondere Britse commissie van het film- en bioscoopbedrijf de ach teruitgang, die in Engeland in tien jaar tijd te constateren valt. De commissie had tot opdracht de structuur en de han delspraktijk van het film- en bioscoop bedrijf te onderzoeken en aanbevelingen tot verbetering te doen. De belangrijkste oorzaak voor de ach teruitgang zoekt de commissie in de op komst van de televisie: in 1952 twee miljoen toestellen; in april 1963 twaalf en een half miljoen toestellen. Het pu bliek ziet nog graag films, is zelfs be reid er grote afstanden voor af te leggen, maar komt slechts voor een beperkt aan tal bijzondere films, zo heeft de com missie vastgesteld. De overgrote meer derheid van de tweeduizend bioscopen, die hun deuren de laatste tien jaar heb ben gesloten, bestond uit buurt- of provincietheaters, die niet de beschik king over deze bijzondere films konden krijgen. De ontwikkeling van de laatste jaren heeft voorts geleid tot een belangrijke versterking van de positie van de bios coopconcerns. De concerns, die meer dan dertig bioscopen exploiteren, zagen hun aandeel in het totale bioscooppark in tien jaar tijd stijgen van 28 procent tot 42 procent. De twee grootste Britse concerns Rank en ABC bezitten thans samen 41 procent van de zetel capaciteit tegen 33 procent in 1952. De sterkte van de concerns op de filmmarkt is uiteraard naar verhouding gestegen. Die sterkte wordt niet alleen bepaald door hun numerieke sterkte, maar tevens door het feit, dat ze een groot aantal theaters in Londen exploi teren. Door de sterke relatieve groei van de grote concerns, die in feite twee „booking circuits" vormen, is het zoge naamde ..third release", een circuit, dat voornamelijk uit onafhankelijke bio scoopexploitanten bestaat, tot geringe omvang ineengeschrompeld. Voor de filmverhuurders is het derde circuit van steeds geringer belang geworden. In 1961 bracht een film via het Rank-circuit de verhuurder een opbrengst van 85.000 tot 95.000 pond op. via het ABC-circuit 75.000 tot 85.000 pond en via het derde circuit 35.000 tot 40.000 pond. Het aan deel van het derde circuit is sedertdien nog verder gedaald. In feite, zo stelt de commissie vast, kan men nu nog slechts spreken van twee circuits. De onafhankelijke exploi tanten, die zich over deze situatie be klagen, zijn niet ontevreden, omdat ze films slechts kunnen krijgen tegen hogere prijzen dan de concerns; hun klacht is, dat ze bepaalde films niet kunnen krij gen onverschillig welke prijs ze bieden. Na een uitvoerige schets van de situ atie te hebben gegeven doet de com missie tenslotte een aantal aanbevelingen om te komen tot verbetering van de situatie. Belangrijke waarde kent de commissie in dit verband toe aan de ontwikkeling van een vorm van coöpe ratief huren van films door een grote groep onafhankelijke bioscoopexploitan ten. De commissie beveelt tevens aan te streven naar een herleving van het derde circuit. De tijd, dat zeventig tot tachtig procent van de Duitse bezitters van televisie toestellen alle programma's volgden, blijkt volgens de resultaten van een enige tijd geleden gehouden onderzoek wel definitief ten einde te zijn. Slechts een zeer klein aantal programmaonderdelen blijkt thans een weinig meer dan zestig procent van de kijkers te trekken. Van de 180 programmaonderdelen van de eerste Duitse televisiezender die bij dit onderzoek betrokken waren, ble ken niet meer dan 36 de interesse te kunnen opwekken van meer dan veertig procent van de kijkers. Nog duidelijker is de ontwikkeling als men de pro gramma's van de tweede Duitse zender beziet. Slechts elf van de 108 onderzochte programmaonderdelen waarvan de meeste oude films bleken door meer dan 20 procent van de kijkers te zijn gevolgd. De helft van de programma onderdelen werd gevolgd door minder dan vijf procent van de kijkers. Zelfs al telt men de kijkers naar beide zenders bij elkaar, dan komt men nog niet tot de getallen die in vroeger jaren, toen er nog maar één zender was, voorkwamen. De zondagavonduitzendin gen in de maand, waarover het onderzoek zich uitstrekte, van beide zenders werden slechts door vijfenvijftig procent van de kijkers gevolgd. In Engeland, waar het televisiepubliek nu 88,2 procent van de bevolking uit maakt, de kinderen onder de vijf jaar niet meegerekend, blijkt het gemiddelde aantal kijkuren per week per inwoner in de laatste jaren niet te zijn af genomen. Met het oog op bovenstaande moet wel in aanmerking worden genomen, dat in Engeland de B.B.C.-televisie en de onafhankelijke commerciële televisie ernstig met elkaar concurreren, maar dat in Duitsland via de tweede zender voor een groot deel programma's van de eerste zender worden herhaald en zeer oude films worden vertoond. Het Westduitse ministerie van Bin nenlandse Zaken heeft een belangrijk be drag gevoteerd, dat de nasynchronisatie mogelijk maakt voor ongeveer dertig Duitse films. Het ministerie heeft hier door een belangrijke bijdrage geleverd aan de export van Duitse films naar het buitenland. Het Duitse filmbedrijf is uiteraard dankbaar voor deze steun, maar acht verdergaande maatregelen ter bevorde ring van de export noodzakelijk. De organisatie van de Duitse technische be drijven heeft hiertoe de volgende voor stellen uitgewerkt, met het oog op de export naar de landen van de Europese Economische Gemeenschap. Van elke Duitse film zou namelijk een copie in minstens het Frans of het Engels van voettitels moeten worden voorzien, opdat zodra een film gereed is, deze onmiddellijk aan belangstellenden in deze landen zou kunnen worden ver toond. De kosten van het titelen van de films zou, vooropgesteld, dat van alle Duitse films een copie van voettitels zou worden voorzien, niet meer vergen dan 2500 mark per copie. Door het titelen van de films zullen ongetwijfeld de exportkansen voor de Duitse film stijgen, waardoor de risico's van de Duitse producenten verminderd zullen worden. 155

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1963 | | pagina 58